Kampala verrast ons steeds opnieuw. Met dominees die electrisch geladen zijn. En ook met een droom van een school.
Als het ritme van de ngoma klinkt, komen van alle kanten 200 kinderen hun lokaal uit om onder het rieten afdak te gaan zitten. Het is vrijdagmorgen, half negen, en de Oegandese drum lokt als de fluit van de rattenvanger heel de school naar Assembly. Ouders blijven, met koffie.
Dan komt Kate op, headmistress – zoals dat mooi heet, hoofd van Ambrosoli International School en gangmaker op vrijdagmorgen. Ze klapt een ritme, de kinderen vallen in. Een warm welkom en dan begint het, de opvoering, voor tweehonderd “listening bodies”.
Elke week trakteert een andere klas op een ondoorgrondelijk toneelstukje met een lied. Dit keer Year 2 met een beer en bomen die rennen en roepen. Steeds groot aplaus na.
Kate keert terug. Geweldig was het, zegt ze.
“Wat vonden jullie het mooist?”, vraagt ze de toeschouwers. Kinderen tussen 2 en 12 steken hun hand op. Kate kent alle namen.
“Dat ze met zulke luide stem spraken,” zegt Yannick uit year 3.
“Wat nog meer?” Kate daagt de voorspelbaarheid uit en oppert: “Misschien iets anders dan dat ze mooie kostuums droegen en zo duidelijk praatten.”
“Hun pakken waren zo prachtig”, zegt dan toch Tazana van net 5.
Toen we een klein jaar geleden Nederland verlieten, was dat met pijn in het hart om het dorpsschooltje waar onze Abel van bijna vier naar toe zou zijn gegaan. Maar Afrika verrast je met de gekste dingen.
De wegen zijn in vier jaar veranderd in ontplofte mijnenvelden. Thuis is draadloos internet. Een dominee in Kampala laadde zichzelf met stroom om zijn gelovigen een schokje te geven – bewijs van zijn lijn met boven. En de school van Abel blijkt beter, fijner ook dan wat we uit Nederland kennen.
In een dal met palmen en bananenbomen liggen de lage, lichtgele lokaaltjes rond een grasveld en een pleintje. Daar staat de met riet overdekte kantine die ook de aula is. Als de pauze voorbij is klinkt geen bel maar slaat een juf de drum.
De dertien kinderen in Abels klas hebben elf nationaliteiten. Voor driejarigen is er een lesprogramma. Veel spelen, sporten, zingen, dansen, bouwen, bomen klimmen, kikkers vangen, koken en klooien met zand en water. Het is er strenger dan in een Nederlandse kleuterklas, en liefdevoller. Met aandacht maken de 3 juffen elke dag een nieuwe ‘small world’, een thematafel met een Afrikaans dorp, oceaan of vliegveld.
Abel, net vier, verheugt zich op zijn 5e verjaardag. Dan mag ook hij na school trainen in het Ambrosoli-voetbalteam.
Aan het eind van de Assembly roffelt de drum. Voor Kate staat een jongen van tien. Hij doet de tafeltjestest. Kate staat stijf, de jongen ook, als ze zegt: “zes keer twaalf.”
Ik schrik. Een publiek examen?! Eén fout en het kind kan in therapie. Ik zie een dreigende executie.
Een grinnikende Brit stoot mij aan. Een vader, ik ken hem niet.
“Nederlands zeker? Hollanders hebben het hier altijd moeilijk mee.”
***
Ook verschenen in Vrij Nederland