Verbijstering als het personeel vraagt om een uniform. Asjeblieft geen serveersterspakje in mijn keuken. Maar het uniform blijkt meer dan koloniale dracht alleen.
Op de derde dag dat ik Amsterdamse dozen uitpakte, wilde het personeel me spreken. Dit is Kampala en in Afrika neemt een mens met een salaris andere mensen in dienst. Het drietal stond wat te draaien, we kenden elkaar ook nog maar net.
“Excuse me madam, we wilden het hebben over onze ……”
Ik verstond het niet goed. “Over jullie wat?”
“The yellowphone.”
Aha. “De gele foon.” Een gele telefoon? Mijn hersens zochten in overdrive de juiste koppeling. Zou het een werkgeversabonnement zijn dat je het personeel geeft zodat ze je altijd kunnen bellen, soort van secundaire arbeidsvoorwaarde en bovendien handig want dan zijn ze bereikbaar?
Nee, zei de kok, en nu heel langzaam: “een u-ni-form”.
Toen ik haar goed verstond, keek ik pas echt ongelovig: “Jullie willen een UNIFORM?!”
Ja, dat wilden ze. Heel graag zelfs.
Lieve hemel. Personeel an sich vind ik lastige luxe. Ook al weet ik na jaren in Afrika dat het pas asociaal is niet zo veel mogelijk mensen aan inkomen te helpen, een serveersterspakje verdraag ik niet. In het huis van een andere Nederlander loopt een meisje met een douchemuts op – zo hygiënisch. Ik ga nog liever zelf de wc schrobben.
Dus zei ik: “Sorry, ik heb liever niet dat jullie in uniform rondlopen.”
Ontzetting aan de andere kant van de tafel.
Gelukkig vroeg ik nog waarom ze zo graag een pakje willen. Dan maken ze hun eigen kleren niet vies. Natuurlijk ja. Niks koloniale dracht.
Het compromis is een uniform dat niet op een uniform lijkt.
Een klein jaar later ben ik de enige zonder speciale kleren voor het werk. Overal om me heen zijn uniformen. De wachten dragen rood-zwart, de tuinman een blauwe overall, de vrouwen donkerblauw, net als mijn man in zijn pak. Op de weg van huis naar school lopen kolonnes kinderen in schooluniform, en op de achterbank zit mijn zoon in grijs-blauw.
Elke dag gaat hij naar school in zijn uniform. Hij vindt het geweldig. Ik ook. ’s Morgens hoeven we niet te kiezen. En op het schoolplein doen kleren er niet toe.
Dat beeld schokt een jonge vader in Nederland: “Voor mijn zoon. Geen. Uniform. Nee zeg. Zijn individualiteit is belangrijk. Hij moet zich toch kunnen onderscheiden.” Ik denk aan de zelfbewuste kinderen op de internationale school, aan hoe jong ze op een podium gaan staan en iets laten zien. Ineens snap ik hoe de klederdracht ze helpt om iemand te worden. Niet met een swoosh. Met je lef en je gekte.
***
Verschenen in Vrij Nederland van 1 december 2007