In onze tuin metselen twee mannen een terrasje. Buitenlanders, net als wij, alleen zijn wij geen vluchteling. De een verliet Rwanda uit angst voor de genocidetribunalen, de ander omdat de vader van zijn geliefde hem dood wil.
Achter ons huis staat nog een huis. Of beter: een huisje. Het is schattig klein, met knusse zachtgele deurtjes en alles zit erop en eraan: een wc-tje, een douche, twee slaapkamertjes, een keukentje met een kraan en in de ruimte waar alle kamers op uitkomen, past een tafeltje met twee stoelen.
Het huisje is voor onze logees. Voordat wij kwamen, woonde hier de huishoudster van de vorige bewoners met haar familie, maar de staff quarters hebben we veranderd in guest quarters. Daar moest wel het een en ander voor gebeuren. Voor de ramen kwamen spijlen en muskietengaas. Op het gat in de grond is een wc gezet en het hokje met een koudwaterkraan kreeg een boiler en een douchekop; in beide ruimtes is het beton betegeld.
Nu moet alleen het stukje wasteland rondom het huisje nog gezellig gemaakt en de gasten kunnen komen. Onze eigen tuin is weldadig. Er staan oerbomen, bomen met een plat bladerdak, bananenbomen en avocadobomen, een bos bamboe, wulpse bloemen en struiken met geurige witgele bloemetjes. Maar rondom hat gastenhuisje is de grond aangestreken met cement. Daar lopen buizen overheen en er ligt afval dat je niet makkelijk kwijt kan en dat bovendien nog eens van pas kan komen; prikkeldraad, gaas, oude autobanden en nog veel meer buizen.
We hebben er gras en palmpjes geplant, wat bamboe, en de snelst groeiende boom van het land, de zogenaamde aardappelboom. Die kan ons bezoek over een jaar al schaduw geven. En nu maken twee mannen er van grote keien een terrasje.
Die mannen zijn buitenlanders, net als wij. Ze komen uit Rwanda. Allebei wonen ze zonder papieren en dus zonder echte baan in Kampala, Ze zijn hier maar ze waren veel liever in Rwanda. Alhoewel, de oude man zit toch weer liever hier. We kennen hem niet. Hij was meegnomen door de jonge Innocent om te helpen met de keien.
Toen we gisteravond vroegen waarom hij Rwanda is ontvlucht, grinnikte de oude man. Hij antwoordde met één woord. Gacaca.
Gacaca – je zegt: gachacha, zijn de volkstribunalen waarmee Rwanda de verdachten van de genocide berecht. De tribunalen zijn een oplossing voor het probleem dat bestond uit overvolle gevangenissen en nauwelijks rechters of advocaten. Tijdens een gacaca – Kinyarwanda voor grasveld – wezen de Rwandezen uit hun midden de mensen aan die in 1994 hebben meegedaan. Meer dan honderddertigduizend zijn er opgepakt, voornamelijk Hutu’s, om enige tijd later door hun eigen gemeenschap te worden veroordeeld. De bevolking klaagt dan aan, de bevolking voert de verdediging, en een jury van elf ‘wijzen’ velt een vonnis.
De oude man grinnikt ‘gacaca’ en ik walg. Staat hier in mijn tuin een man die heeft meegedaan aan de gruwelijkste misdaden?! Getuigenissen flitsen door mijn hoofd. Woeste meutes die vrouwen verkrachtten en dan spiesden, die zwangere buiken opensneden, kinderhoofden tegen muren stuksloegen, alle Tutsi-mannen doodden door ze langzaam dood te hakken – tergend, arm voor arm eraf, been voor been. Staat hier voor ons een terras te metselen? Natuurlijk sprak ik eerder met daders. Ook toen vond ik het vervreemdend dat ze zo normaal waren. Dat er slimme kerels waren, gestudeerde mannen die een intelligent gesprek voeren en die lesgeven op academisch niveau. Alleen: die waren docent in de wereld van de gevangenis. Dan waren het daders die hadden bekend en die het schuldige roze pak aanhadden.
Voelt deze man zo weinig schaamte, dat hij de moeite niet neemt een smoes te verzinnen? Had hij gezegd dat hij Rwanda is ontvlucht omdat hij kritiek had op de president, ik had hem geloofd. Zou hij gevlucht kunnen zijn en toch onschuldig? Wie in Rwanda bang is voor een onterechte beschuldiging, die blijft en hoopt op gerechtigheid. De vlucht bekent schuld.
We vragen Innocent naar het doopceel van zijn hulp. Innocent weet van niks, zegt hij. Nooit ergens naar gevraagd. “Ik wil er niks van weten.”
Innocent zelf is ook uit Rwanda gevlucht. Niet voor de genocidetribunalen, maar voor de vader van zijn geliefde. In het land waar etniciteiten officieel niet meer bestaan en waar praten over Hutu en Tutsi strafbaar is, dreigde hij te worden vermoord omdat hij geen Tutsi is. Zijn moeder was weliswaar Tutsi, maar zijn vader niet en dat maakt Innocent een Hutu. Of, zoals hij zelf zegt: een Hutsi. Hij moet familieleden hebben verloren in 1994. En hij helpt een genocidaire aan een klusje. Jeroen en ik dolen weer in verwarrend onbegrip.
Innocent vluchtte naar Kampala. Zijn lief – haar naam, en daar zit niks geen ironie bij, is Jeanne d’Arc – kwam hem met een paar honderd dollar achterna. Een jaar later is dat geld is op. Nu zijn ze dan wel samen, maar ze hebben geen cent. Ook zonder namen zo dramatisch als Innocent en Jeanne d’Arc, waren ze met recht Afrika’s Romeo & Juliette geweest.
Laatst belde Innocent in paniek. Zijn vriendin was erg ziek en ze hadden geen geld voor een taxi. Laat staan voor de dokter. De maagzweer die Jeanne d’Arc bijna het leven kostte kwam door hun eenzijdig dieet. Ze eten alleen gedroogde bonen. Nu metselt Innocent de doktersrekening bij mekaar. Ik heb bedacht dat het gastenhuisje best wat kleur mag hebben. Kan Innocent straks nieuw geld verdienen.
Romeo & Juliette wordt vervolgd….