# 8 Koloniaal

Kun je in Afrika leven zonder een koloniaal te zijn? Het antwoord is simpel: kan niet. Over kralen, spiegeltjes en mensenstront.

Een paar dagen geleden liep ik met een fotograaf door Pabbo, het grootste vluchtelingenkamp van Noord-Uganda. Het is ver van waar ik vandaan kom. In de verte zie je de bergen van Zuid-Soedan. Mensen leven opgehokt in lemen hutjes met daken van gras, of plastic zakken – als het stro in brand heeft gestaan.

In totaal bijna 2 miljoen mensen lieten zich in kampen opsluiten in de hoop hun kinderen te beschermen tegen het Verzetsleger van de Heer, het LRA. Meer dan zestigduizend namen de rebellen mee. Sommige kinderen ontsnapten, anderen werden slaaf. Kinderen van 10 vochten met kalasjnikovs, staken (hun eigen) dorpen in brand, knuppelden bekenden dood, bevredigden de commandant. Nu de regering vredesbesprekingen voert met het LRA, gaan sommige gevluchten voorzichtig richting huis.

Wij lopen door het kamp en zoeken verhalen en beelden, getuigenissen van het mensonterende geweld. Het geeft enig ongemak, zo wit en onbekend, en dan vragen naar persoonlijke geschiedenissen. Rebke neemt een foto van de vrouw met wie ik praat. Die laat dat gebeuren. Dan loopt Rebke op de Oegandese af. De fotograaf draait haar camera om en laat de vrouw de foto van haarzelf zien.

Zij kijkt. Kijkt nog eens. Gooit dan haar hoofd in de nek en schatert het uit. Andere vrouwen snellen toe, ze wijzen op het schermpje van de Canon, en ze gieren. Zelden zien de vrouwen een beeld van zichzelf, spiegels hebben ze niet. Onder een knallende zon is het ijs gebroken. De vrouwen vertellen me hun verhaal en Rebke schiet prachtige foto’s.

Als we verderlopen grinnik ik met iets van gêne. Kralen en spiegeltjes. Nog steeds een goed ruilmiddel.

De redactie van Waterstof vroeg mij: kun je als witte leven in Oeganda zonder meteen een koloniaal te worden? Het antwoord is simpel: kan niet. De uitleg is minder eenduidig en voert langs definities, dubbelzinnigheden, verwachtingspatronen, rolverwisselingen, dubbele bindingen en liefst goed verhulde onhebbelijkheden – je kunt er een boek mee vullen. Maar in de kern komt het hier op neer: zulk groot verschil maakt gelijkwaardigheid moeilijk.

In zijn onbeladen betekenis verwijst het woord ‘koloniaal’ naar een uitruil. Dat het handeltje uit de hand liep en uitmondde in uitbuiting, heeft alles te maken met de ongelijke uitgangpositie van de partners in zaken. In het waardesysteem van de ene partij waren kralen en spiegeltjes niet veel waard. Goud, cacao, koffie en diamanten wel. Nu is alle waarde relatief en ieder heeft het recht zijn kraal te verkiezen boven een edelsteen. Alleen is de nominale waarde van het laatste – uitgedrukt in geld op de wereldmarkt – groter dan die van het eerste. En dus werd de witte handelaar rijker en machtiger dan de zwarte, met misbruik van zijn macht tot gevolg.

Eeuwen later is de ongelijkheid haast onverdraaglijk; ze lijkt zich exponentieel te hebben vergroot. Opgegroeid in Amsterdamse kringen waarin de enige mogelijke discriminatie de positieve was, geef ik mij gewetensvol rekenschap van mijn gedrag. Al helemaal als ik werkgever ben. Respect en een hoog salaris voor de mensen die voor ons werken.

Tegelijkertijd kan ik de ongelijkheid niet wegnemen. Ik woon namelijk niet in een lemen hut. Lastiger nog, ik kan de ongelijkwaardigheid moeilijk ontlopen omdat ik op een voetstuk wordt gezet. The eye of the beholder maakt mij anders dan ik ben. Ik sta hoog, een afstapje is er niet, en ik word erom bewonderd en gehaat.

En de uitruil gaat door. Natuurlijk die waarin wij witten goedkope arbeidskracht kopen, goederen leveren (tomatenpuree of wapens) en koopwaar uitvoeren (hardhout, bloemen of tilapia). Maar dat is minder interessant dan een andere uitruil, een die voortkomt uit goede bedoelingen, waarin beterweten wordt geruild tegen een existentiële, exotische of zinnelijke ervaring.

Wij lopen door Pabbo. Er is een heuveltje dat ons goed zicht zal geven op de aaneengeregen hutten waartussen het moeilijk ademen is. Van hulpverleners hoorden we al dat de mensen in het kamp geen latrines graven – dat deden ze op hun eigen plotje ook niet. De cabines die de donoren er hebben neergezet, worden niet altijd gebruikt.

Mensen ontlasten zich liever in het gras. Dat helpt niet bij het bestrijden van de ziektes die in een kamp als Pabbo gemiddeld 900 mensen per week het leven kosten. Wij lopen naar het heuveltje. Surfend op mensenstront komen we met moeite boven. Ik denk aan de Engelse ontwikkelingswerker die ik jaren terug in Ethiopië ontmoette. Deze man op leeftijd zei: Smerigheid heeft met armoede niks te maken. “If you live in filth, you choose to live in filth.” Ik maak vloekend mijn schoenen schoon en groet, nu eens zonder schaamte, de koloniaal in mij.

Eerder verschenen als column in Waterstof, de emailkrant van progressieve denktank Waterland.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *