Je krijgt een retourticket naar Tunis. Vier dagen fraai hotel aan de Middellandse zee plus een toelage om de dag door te komen. Het enige wat van je wordt gevraagd, is in een paneldiscussie te praten over journalistiek in Afrika. Wat doe je? Je zoekt een reisgids voor Tunesië en stopt je koffer vol witte linnen pakjes en grote zonnebrillen.
De vraag aan het panel waar ik in zou zitten: hoe gaan financiële instellingen als de Afrikaanse Ontwikkelingsbank om met de media?
Het eerste kinkje in deze kabel: de organisator, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, heeft een verborgen agenda. Ze is vooral uit op een aardig stukje in een westerse krant.
Tweede kink: ik ken deze instelling uit de tijd dat ik bij Buitenlandse Zaken werkte. De Afrikaanse Ontwikkelingsbank zat in mijn ‘portefeuille’ met ontwikkelingsbanken. Ik las meters beleid en projectvoorstellen, bezocht in Ivoorkust een bijeenkomst waarop de bank donoren om meer geld vroeg. Dikke mannen in dikke pakken die in een duur hotel in Abidjan een rituele dans opvoeren.
Gewichtige codetaal verhult een gebrek aan belangstelling voor wat er in hutjes op de rode aarde gaande is.
Toen al was het me een raadsel waarom Nederland geld geeft aan een club die hetzelfde wil als de Wereldbank maar daar niet veel van bakt. Bovendien: waarom spekken Nigeria en Angola de kas niet?
Vervolgens zag ik de Afrikaanse Ontwikkelingsbank in Kampala. Mijn vermoeden uit Abidjan werd in Kampala bevestigd: de Afrikaanse Ontwikkelingsbank zorgt heel goed voor Afrikanen die er werken. Armen in dorpen merken er weinig van.
Verdomme, daar ging mijn trip naar Tunis. Me laten fêteren door deze ontwikkelingsbank is me aansluiten in de lange rij mensen in Afrika die dolgraag vergaderingen en workshops bezoeken. Daar brengen ze hun dag dommelend door, met een lunch tussendoor en een cheque bij de uitgang. Deze daily allowances schiepen een perverse cultuur waarin ambtenaren en ngo-lui vechten om uitnodigingen voor workshops – niet omdat ze leergierig maar calculerend zijn. Een cultuur waarin westerse hulporganisaties succes claimen in capaciteitsopbouw, want kijk eens hoe veel belangstelling er is. Mijn motto draait de zaak om: ‘Niks van waarde is gratis’. Wie een cursus wil volgen, moet daar iets voor betalen. Wie lekker op vakantie wil, ook.
**
Verschenen in Internationale Samenwerking maart 2011