Dag Afrika

Recensie in De Volkskrant, 2 maart 2013 door Sheila Sitalsing.

Ze woonde in Oeganda en Rwanda met de attributen waarmee expats zich plegen te omringen: scheermesjesdraad, een auto die een stootje kan velen en personeel dat ze in de ogen van de lokale elite schandelijk verwende. ‘Mij werd gevraagd’, schrijft Marcia Luyten, ‘of je als witte in Oeganda kunt leven zonder meteen een koloniaal te worden. Het antwoord is simpel; dat kan niet. De uitleg is minder eenduidig en voert langs definities, dubbelzinnigheden, verwachtingspatronen, rolverwisselingen, dubbele bindingen en liefst goed verhulde onhebbelijkheden – je kunt er een boek mee vullen.’

En dat deed ze. Dag Afrika noemde ze haar bundeling van deels eerder verschenen columns, reportages en essays over het leven in sub-Sahara-Afrika. Het is een caleidoscopisch beeld geworden van het leven in een limited access society, een gebied dat rijk is aan grondstoffen en arm aan goed bestuur, waar een kleptocratische elite de samenleving heeft geïnjecteerd met wantrouwen en waar slechts weinigen zich bekommeren om het publieke domein. Ze gebruikt het kleine – de ellendige verkeersopstoppingen in Kampala, de paasviering op het landgoed van Oegandese vrienden die hun personeel zeven dagen per week laten sloven, de hiv-geïnfecteerde bewaker die geld steelt uit haar portemonnee – om het grote te schetsen: de westerse frustratie over ontwikkelingshulp, de zegenrijke kanten van het patronagesysteem dat oorlogen voorkomt, het tanende belang van de blanke hulpverlener op een continent dat steeds meer op Chinees geld drijft, de economische boom en het ingewikkelde antwoord op de vraag van haar 4-jarige zoontje Abel: waarom woont zijn zwarte vriendinnetje Rianne in een huis zonder wc?

Hoe langer ze er verbleef, hoe minder Marcia Luyten van Afrika begreep.

Rake observaties (‘Het Afrika dat wij ‘echt’ vinden, is door ons witten gestileerd. Een Afrikaan wil geen bamboe. Die zit graag op pluche banken en anders op plastic stoelen.’) wisselt ze af met reportages uit het veld.

Zo gaat ze op zoek naar het antwoord op de vraag waarom bij tienduizenden vrouwen in Oost-Congo de urine langs de benen loopt. Ze spreekt Ntahminga Mawaso, die door zeven mannen werd verkracht (de zevende sneed haar schaamlippen af), waarop ze moest toekijken hoe haar man en drie kinderen werden gedood. Het verhaal van het extreme seksuele geweld, waardoor zo veel vrouwen ‘van onder stuk zijn’, heeft kop noch staart, schrijft Luyten. ‘Er is geen front, geen uitgesproken doel, geen good cops, geen sterke man.’

Luyten schetst een giftige cocktail van rivaliserende rebellengroeperingen op jacht naar goud, erts, coltan en Lebensraum – het woord ‘genocide’ valt. De cynische werkelijkheid: ‘Behalve de vrouwen hebben alle betrokken partijen belang bij een low intensity war. Uit een stabiel Oost-Congo roof je geen grondstoffen.’ En zo belandt Luyten bij de westerse consument die ’te weinig weet om de lijn te kunnen trekken van zijn mobieltje naar de verminking van Ntahminga Mawaso’.

‘Hoe langer je in Afrika bent, hoe omvangrijker je onbegrip’, schrijft Luyten. Met Dag Afrika laat ze evenwel zien dat ze niet alleen begrijpt, maar ook liefheeft. Dat smaakt naar meer, naar een echt Afrikaboek dat meer is dan een bundeling van fraaie columns en essays.