31 augustus 2021
De Nederlandse consultant zat in Juba in zijn hotelkamer toen zondagavond het schieten begon. Het was 15 december 2013. Zuid-Soedan was twee jaar onafhankelijk. In opdracht van de Wereldbank hielp de consultant een ministerie van Financiën opbouwen. Het hotel van de Nederlander lag in de vuurlinie. Schuilend onder hun bedden voelden de gasten hoe het huis naast het hotel aan puin werd geschoten. De consultant belde midden in de nacht zijn echtgenote: ‘Ik moet hier weg.’
Drie jaar eerder was hij nog Nederlands diplomaat. Hij woonde in verschillende Afrikaanse landen, reisde door oorlogsgebieden, hij was wat gewend, maar dit was anders. Hier sloegen 62 duizend Zuid-Soedanezen op de vlucht. VN-compounds herbergden 40 duizend ontheemden, hij zat vast.
Af en toe was er stroom, soms werkte de telefoonlijn, het lukte hem de Nederlandse ambassade te bereiken. Die lag op beveiligd terrein. De man benadrukte hoe gevaarlijk zijn situatie was. De ambassade zei: ‘We hebben geen plek voor je.’
De gevechten hielden aan, opnieuw belde hij de ambassade, en weer en weer. Dat hij Nederlander was, en oud-collega, maakte niks uit. De ambassade herhaalde: ‘We hebben te weinig water voor meer mensen.’
De consultant zei: ‘Ik hoef echt geen water, ik neem zwembadwater mee, maar in godsnaam haal me hier weg!’ Met een bepantserde auto pikte de Nederlandse ambassade haar personeel op uit de stad. De consultant liet ze zitten. Intussen landde het Amerikaanse leger om landgenoten te evacueren. De Luftwaffe bracht Duitsers in veiligheid. Uiteindelijk ontsnapte hij vijf dagen later met de eerste commerciële vlucht die op Juba landde.
Het relaas van de oud-diplomaat laat zien dat wat zich in Afghanistan afspeelde geen ongeluk of toeval is. Het fiasco van de te laat ingezette evacuatie, de slecht voorbereide operatie (geen lijsten met Afghaanse medewerkers) en de beslissing alleen eigen medewerkers in veiligheid te brengen (Afghaanse ambassademedewerkers stonden voor een gesloten ambassade nadat het Nederlandse personeel stil was vertrokken), ze zijn deel van een patroon. Over het systeem daarachter drie dingen:
Er is karakterzwakte. Nederland mist robuustheid in zijn internationaal optreden. Het is in plaats van doortastend afwachtend, indolent. Niet dapper maar lafjes. Om in de uitdrukking van historicus Maarten Brands te blijven: Nederland mist de krachtstroom die in een crisis nodig is. Pas toen de luchthaven van Kabul onbereikbaar was, de klok de laatste uren wegtikte en Afghaanse Nederlanders door het riool zochten naar de juiste poort, trad de Nederlandse ambassade stevig op.
Frappant is de overeenkomst met de aanpak van andere grote crises, covid-19, de klimaatramp en de opmars van zware criminaliteit. De overheid komt te laat en met te weinig. Ze faalt in toepassing van het zo belangrijke ‘voorzorgsprincipe’. Dat betekent in de praktijk: prepare for the worst and hope for the best. Nederland doet het omgekeerde, het laat een probleem liefst zo lang mogelijk op zijn beloop. En gaat uit van het gunstigste scenario.
Zo vroeg de Tweede Kamer minister Bijleveld van Defensie begin juni om een evacuatieplan om de tolken terug te halen vóór de beëindiging van de militaire missie. Toen er in juli nog niets was gebeurd, zei ze: ‘Nou, de soep zal niet zo heet worden gegeten als ze wordt opgediend.’
Op 17 augustus was minister Kaag ‘volledig verrast’ door de veiligheidssituatie in Afghanistan. In de chaos die volgde, was het een team van betrokken buitenstaanders (journalisten, onderzoekers, veteranen) dat Afghaanse Nederlanders met appjes en GoogleMaps door de drek naar hun redding loodste, een methode die uiteindelijk ook door de ambassade werd gebruikt.
Waarmee, en dat is drie, Robert Kaplan zijn gelijk krijgt over het leiderschap dat ons wacht. Al in 2002 waarschuwde hij voor geopolitieke instabiliteit en ‘decadente leiders’; mensen zonder verstand van zaken, die de krijgskunst missen om met succes op te treden in crisis en conflict.
Opnieuw bleek Sigrid Kaag niet de nieuwe leider die ze had gemeend te kunnen zijn. En ergens in het Haags theater heeft iemand bedacht dat een minister van Defensie het prima afkan zonder militaire ervaring, zonder ooit zelf onder vuur te hebben gelegen. Het enige dat telt, is tactiek en strategie bij het spervuur aan het Binnenhof.