Als iedereen in het openbaar zijn behoefte laat lopen, krijgt elke reiziger het geluid van anderen over zich heen

30 januari 2023

Eerste Klas. Volle stiltecoupé. Op weg naar een vergadering snel ik door de laatste stukken. Aan de andere kant van het gangpad een man met Hugo de Jonge-schoenen. Uit zijn bolle koptelefoon komt een metalig stoempen. Als ik het eenmaal hoor, kan ik het niet meer niet horen. Erger nog, ik hoor niks anders meer.

Ik zwaai en wuif de man uit zijn iPad. “Hi. Hallooo!” Hij kijkt opzij, maakt één oor vrij. Ik (met smiley): ‘Sorry, er komt geluid uit je koptelefoon. Ik kan zo niet werken.’ Hij: ‘Onzin. Ik heb noise cancelling.’ Ik: ‘Zou je hem alsjeblieft toch zachter willen zetten?’ Hij: ‘Wat zeur je mens’, bedekt zijn oor en verdwijnt in het scherm.

Nu hoort iedereen de beats. Omdat een man me bijvalt, gaat het volume omlaag. Maar twee dagen later leg ik het in de trein vanuit Rotterdam pijnlijk af. Tweede klas ditmaal, een jonge vrouw speelt naast me een film af, het geluid voluit. Ook zij snauwt als ik uiteindelijk toch durf te vragen of ze oortjes wil gebruiken: ‘Dit is geen stiltecoupé.’ En: ‘Werken moet je maar thuis doen.’ Achter me zet een jongen demonstratief het geluid uit zijn telefoon heel hard. Over en uit met mij.

Voor hen ben ik een ‘Karen’. Vrouw, 50, en als iets in restaurant of winkel haar niet bevalt, eist ze de manager.

Vandaag zijn we met 17.823.889 Nederlanders (dat is een schatting). Die hebben 41 duizend vierkante kilometer grondgebied, waarvan de helft landbouw is, een kwart natuur en water, en een kwart bebouwing, parken en infrastructuur. De meeste tijd krioelen we dus met bijna 18 miljoen Nederlanders over 10 duizend vierkante kilometer bewoond gebied. Hoewel het logisch lijkt dat je meer rekening met elkaar gaat houden, gebeurt het tegenovergestelde. Als het om geluid gaat, is de publieke ruimte zwaar vervuild.

Zie de trein als een laboratorium voor onze omgangsvormen en je komt om in wat emeritus hoogleraar politicologie Joost Smiers ‘zwerflawaai’ noemt. Het dikke ik vult de ruimte met zijn fuck you-mentaliteit. Als iedereen in het openbaar zijn behoefte laat lopen, krijgt elke reiziger het geluid van anderen over zich heen. Overprikkeld en vermoeid slepen we ons door straten, trams, treinen. De verwoede treinreiziger in mij denkt aan de cocon die auto heet.

Een eeuw geleden werd besloten het alsmaar toenemend lawaai op straat in te perken. Toen kwam er een verbod op straatmuziek zonder vergunning. Vanuit het raam naar elkaar schreeuwen, mocht ook niet meer. Huizen gebouwd naar de Amsterdamse School kregen hogere vensterbanken, zodat mensen niet meer uit het raam konden leunen.

Natuurlijk is er de wet geluidhinder. Maar die gaat over decibels, het meetbare niveau van geluid en de grenzen die de wet stelt. Het verschil zit in de kleine s van het woord geluidshinder: geluid dat niet per se hard maar wel storend is. De decibelmeter biedt geen uitkomst, het is een subjectieve maatstaf. Een die om beschaving vraagt, om het bewaren van de rust uit respect voor de ander.

Omdat die notie is verdwenen, heeft het openbaar vervoer duidelijke afspraken nodig. Het voorschrift dat geluid uit je apparaat niet door de coupé mag klinken. En die boodschap afgedrukt op een helder bordje waar je als medereiziger zonder je leven te wagen op kan wijzen. De Franse krant Le Monde berichtte tien jaar geleden al over geluidsoverlast, en hoe mensen daarvan buiten zinnen kunnen raken. Een medewerker van het Ministerie van Justitie zei: ‘Het is als met een druppel water. Je wacht op het volgende geluid, je kunt alleen maar daaraan denken.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *