14 april 2020
Vijftien jaar waren wij op onze boot in de weilanden van Waterland gelukkig over leven in de natuur zo dicht bij de stad. Eenden tikten tegen het raam voor brood (dat we ze gaven, onbenullig als we waren). Lammeren die jammerden. Mijn schrijfschuur in de tuin deinde op de galop van vaarzen die in het voorjaar het gras op mochten.
Maar dan lees je één boek, en al na één bladzijde zien huis en habitat er volstrekt anders uit. Feitelijk is er niks veranderd: eenden, schapen, koeien, alleen wordt nu de blik getrokken naar wat er niet is. De ontgoocheling gevat in een enkel woord, titel van dat boek van de Friese journalist Jantien de Boer: Landschapspijn.
En nu heb ik dat elk voorjaar, die landschapspijn. Want wat ik voor natuur hield, blijkt een industrielandschap: een biljartlaken van raaigras, de eiwitrijke grassoort die uit Nederlandse koeien 27 kilo melk per etmaal perst. In dat gras staan geen boterbloemen en geen kruiden, de slootkant is recht afgehecht en mist een moerasje van riet waarmee het land het water in glijdt en waar het krioelt van het leven. Aan de oever geen bonkige knotwilgen met een steenuil in hun holle stam. Behalve de productiefactor vee is dit levenloos land. Insecten hadden al geen plek om te nestelen en bijen geen bloemen voor nectar. Kunstmest en pesticide deed ze de das om.
Natuurmonumenten onderzocht de insectenstand: de afgelopen dertig jaar is 67 procent van de Nederlandse insecten verdwenen. Van alle bijen is de helft over. Toch maakt Landbouwminister Schouten weinig werk van maatregelen tegen bestrijdingsmiddelen. Zo negeerde ze de Kamermotie die in 2017 het gebruik van glyfosaat als onkruidverdelger grotendeels verbood. Een boer aan onze dijk spuit nog gewoon met RoundUp zijn erf blank. Als gevolg is de lente elk jaar stiller. In het beschermd weidevogelbroedgebied waarin we wonen hoor je nauwelijks nog vogels.
Waar het gaat om landbouw, zijn er karrevrachten bewijs dat onze industriële voedselproductie de aarde uitput, het klimaat opwarmt en soorten laat uitsterven. Dat is geen ongeluk. Jarenlang is door landbouwlobby en overheid ingezet op ongebreidelde groei door schaalvergroting. Gek genoeg, wanneer in ons lijf iets zo ongeremd gaat groeien, doen we al het mogelijke om de wildgroei te stoppen en de natuurlijke balans van het lichaam, de gezondheid, te herstellen.
In de huidige pandemie is een veelzeggende politieke keuze gemaakt: gezondheid boven economie. Maar stel dat corona vierduizend Nederlanders het leven kost, dan is dat slechts eenderde van de 12 duizend die jaarlijks sterven aan luchtverontreiniging. Als dat inzicht over wat echt van waarde is meer blijkt dan crisismanagement, kan de lente van 2020 de geschiedenis ingaan als keerpunt: we richten de wereldeconomie in naar de wetenschap dat onze gezondheid niet losstaat van die van de aarde.
Dat dat kan, zag ik zowaar tijdens dit huisarrest. Cinetree, het onlinefilmhuis van actrice Hanna Verboom, stelde zijn films een maand gratis beschikbaar. Ik ben haar dankbaar voor The Biggest Little Farm. Daarin zie je John en Mollie in Californië een vallei met 80 hectare dooie grond kopen. Een woestijn waarin niks meer groeit of leeft. Ze bewateren land, planten groenbemesters en alle mogelijke fruitbomen, ze halen honden, wormen, kippen, katten, eenden, schapen, varkens, uilen, paarden en een leger jonge vrijwilligers hun land op – gevolgd door bladluizen, slakken, spreeuwen, wangzakratten en coyotes.
De laatste partij sloopt wat de eerste probeert op te bouwen: een biologische boerderij waarin de grond zich door natuurlijke processen weer vult met water, organisch materiaal en stikstof. Elke volgende plaag leidt eerst tot wanhoop, daarna tot een oplossing die natuurlijk evenwicht – een gezond ecosysteem – dichterbij brengt. Spreeuwen eten de nectarines tot de uilen komen. Slakken vreten de bomen kaal tot blijkt dat eenden slakken lusten.
De levenskracht van de aarde, haar vitaliteit, is overweldigend. Ze is ontroerend – zo vergevingsgezind voor de mens die haar uitwoonde. The Biggest Little Farm laat zien dat onze planeet nu nog regenereert, als wij het juiste doen. De woestijnvallei van John en Mollie werd een adembenemende oase. Zo bracht corona mij landschapsgeluk en, mooier nog: hoop.