De toewijding aan internationaal recht legt het vaak af tegen Nederlands eigenbelang

De vrije zee. Die wezenlijk is. Je kunt er poëzie in horen, maar het zijn harde principes en harde knaken waar het om draait. Premier Rutte bevestigde dat Nederland de Amerikaans-Britse aanvallen op Houthi’s in Jemen steunt. Nederland zei niet alleen dat het goed was, het levert ook een stafofficier. Want ‘de vrije zee is voor ons iets wezenlijks’.

En voor de kust van Jemen is de zee niet langer vrij. Daar maken Houthi-rebellen met snelle boten en machinegeweren jacht op vrachtschepen. Boten uit landen gelieerd aan Israël worden bestookt met kruisraketten en gevechtsdrones. ‘Nederland is een van de grootste handelsnaties ter wereld’, zei Rutte. En zo’n 15 procent van alle handelswaar in containers vaart door de Rode Zee.

Zo wezenlijk als die vrije zee is ook het internationaal recht. ‘Hugo de Groot komt uit Nederland’, zette Rutte zijn argument aan. De Groot schreef in 1609 Mare Liberum. De eerste juridische tekst over internationaal zeerecht en nog steeds van kracht. De zee is van niemand, en dus mag iedereen haar bevaren, met vrije doorgang.

Toen hadden we De Groot, nu het Internationaal Strafhof, het Internationale Gerechtshof van de VN, het Permanent Hof van Arbitrage, de Haagse Academie voor Internationaal Recht en het Vredespaleis met zijn prestigieuze bibliotheek over internationaal recht. Het Joegoslaviëtribunaal stond in Den Haag. Je zou kunnen denken dat het internationaal recht zo Hollands is als molens en tulpen.

Zo zag de regering het ook. Ze stelde in 2008 een jaarlijkse prijs in voor de belangrijkste internationale rechten: de Mensenrechtentulp. Zodra Nederland aast op een positie in de Veiligheidsraad of de Mensenrechtenraad van de VN, presenteert het zich als belangrijkste hoeder van het recht.

Maar die toewijding weegt vaak niet zwaarder dan Nederlands eigenbelang. Het internationaal recht wordt als het uitkomt vurig aangeroepen, en stilletjes weggedacht als het in de weg staat. Levensgroot in de weg stond het bij de Amerikaans-Britse invasie van Irak in 2003. Bij geheime CIA-vluchten via Schiphol, met gemartelde terreurgevangenen. Bij het niet-naleven van internationale afspraken om klimaatverandering te remmen. Al twintig jaar bij de Israëlische handel uit de bezette gebieden; die producten mogen niet voor hetzelfde lage tarief de EU in als handelswaar uit Israël. En opnieuw staat het recht in de weg bij de steun aan Israëls oorlog in Gaza. Zo liet Nederland onderdelen voor F-35-gevechtsvliegtuigen naar Israël gaan.

Op het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) ging een memo rond over ‘onevenredig geweld’ door Israël. Ambtenaren waarschuwden voor schending van oorlogsrecht. Zonder effect. Het memo kwam niet bij de minister. Ambtenaren met gewetenswroeging speelden het toen door naar NRC. Grote schande, sprak BZ. Dat lekken. Intussen buigt het Internationaal Gerechtshof zich over de vraag of Israël zich schuldig maakt aan genocide.

En als we dan toch over Hugo de Groot beginnen… De premier bestraft piraterij door de Houthi’s, maar in De Groots tijd, begin 17de eeuw, waren de Hollanders de meeste gevreesde piraten van de Caraïben en de Atlantische Oceaan. Wrede plunderaars die schepen en dorpen beroofden en in de fik staken. Tussen Portugezen en Spanjaarden en een vrije doorgang stond Piet Hein.

Het internationaal recht is dus hartstikke tof als het maar rood-wit-blauw kleurt. Als we Rusland kunnen veroordelen. Of een Afrikaanse dictator. Maar zijn selectieve toepassing maakt dat recht vogelvrij, en krachteloos. Hoezo zou China Taiwan niet binnen mogen vallen? Zwalkend gaat over de Mare Liberum het admiraalsschip van dit land, met zijn moreel ondiepe ankers en een steeds valer vaandel.