Laten we net als juf Wendy vragen: wat heb jij nodig om te kunnen meedoen?

7 december 2021

Hij was net zes toen we naar de dorpsschool fietsten en hij een vraag stelde waar ik geen antwoord op had. Mijn hand zat om zijn bovenarm, ter bescherming, en om wat vaart te maken, want het hoofd ging sneller dan zijn beentjes. Hij vroeg: Hoe kan het nou dat de zon brandt? In het heelal is toch geen zuurstof?

Ik keek opzij, hij had ook Chinees kunnen praten. …Uhhh, poeh…geen idee….

Verstoord keek mijn zoon terug: ‘Dat kan niet.’

‘Wat? De zon brandt toch echt.’

‘Nee, mam. Dat jij het niet weet.’

Op school stelt hij dit soort vragen niet. Daar is een juf die hém lastige dingen vraagt. Als ze langs zijn tafeltje loopt, zegt ze zo luid dat de hele klas het hoort: Waarom heb jij je sommen niet gemaakt? ….. Nou…?!

Dan heeft hij geen antwoord.

Juf draait het mesje nog eens rond: ‘Iedereen heeft zijn sommen af en jij nog niet één.’

Niet lang daarna kwamen wij in de klas op gesprek. Juf deed niet haar best haar ergernis te verbergen toen ze wees op de kriebels in de kantlijn: ‘Dít dus. In plaats van rekenwerk maakt hij zonnen en sterren.’

Man en ik zwegen. We keken elkaar aan. In stil begrip werd besloten dat we een andere school gingen zoeken.

Juf dacht hetzelfde. Ze zei: ‘Misschien moeten jullie eens gaan kijken naar het speciaal onderwijs.’

We vonden een nieuwe school. Jij bent onze sterrenman, zeiden we hem. We hebben een school gevonden waar je ook over het heelal en planeten gaat leren.

Hij kwam in de klas van juf Wendy. Ze wist ervan, maar zag het ook gelijk: er kwam niet veel op papier. Juf Wendy hurkte naast de sterrenman. Met zachte stem vroeg ze: ‘Hee, hoe komt het dat het niet lukt om de sommen te maken?’ Hij had een simpel antwoord: ‘Ik moet zoveel nadenken.’

‘Hartstikke goed is dat’, zei juf Wendy. ‘Nu ben je op school ook nog om te leren rekenen en schrijven, en daarvoor zijn die werkjes.’ Ze monteerde een opklapbaar concentratiescherm op zijn tafeltje. Ze gaf hem een rode en een blauwe zandloper. Wanneer de rode loper liep, maakte hij sommen (alleen de moeilijkste). Daarna zette hij de blauwe loper en had hij denktijd. Elke week kwamen er meer sommen af.

Juf Wendy deed ook haar best om van de klas een hechte groep te maken, zoals gewoon op de Vrije School. In de kring benoemde iedere leerling wat er zo bijzonder was aan een ander kind. Na een paar sessies concludeerde juf Wendy: ‘Wat geweldig hè, dat we allemaal zo anders zijn!’ Vervolgens ging de klas gezamenlijk dingen doen die alleen beslist niet zouden lukken. ‘En wat zijn we samen een geweldig team.’

Ik denk nog wel eens aan die klas, met dankbaarheid – onze sterrenman mocht met zijn cito naar het gymnasium – maar ook omdat ik iedereen zulk mooi onderwijs en een juf Wendy gun. Want zij staat voor meer. Haar methode, die van het Waldorf-onderwijs, wijst ook de weg naar het overstijgen van de wrange tegenstelling tussen individu en gemeenschap.

Een halve eeuw individualisering bracht ons het opgeblazen ego van het dikke ik. Individuen die hun frustratie botvieren op agenten, ambulancebroeders, verpleegkundigen, journalisten, rechters en docenten. Een nog langer lopend emancipatieproces bracht ons, behalve vrouwenkiesrecht en zelfbeschikking, ook identiteitspolitiek: steeds kleinere politieke facties geworteld in niet ideologie maar kleur, afkomst, of gender. De bijkomende strijd om slachtofferschap is polariserend en vreet aan het gedeeld geheel.

De methode van juf Wendy maakt identiteitspolitiek overbodig. Want is het niet fantastisch dat we allemaal zo anders zijn? En wat kunnen we veel van elkaar leren. In de erkenning van gelijkwaardigheid lost het militant identiteitsdenken op als een vluchtige stof.

Het dikke ik wens je juist een klas, een groep, een nationaal project; een groot geheel waar hij zich deel van weet. Een verband dat het individu laat voelen: zonder jou werkt dit team niet goed. Maar dat is misschien een beetje dromerij. Wel zouden we kunnen beginnen met, net als juf Wendy, de ander te vragen: wat heb jij nodig om te kunnen meedoen?