Links liberaal heeft de deugden van rechts nodig, NRC 6 september 2008

Het was niet onbegrijpelijk dat een deel van de generatie die in de jaren 60 en 70 volwassen werd weinig ophad met moraal en gezag. Individuele vrijheid, culminerend in het Ik-tijdperk, werd beschouwd als het hoogste goed. Helaas, de meest fanatieke aanhangers van dit ideaal zagen niet dat in de vrije samenleving corrigerend optreden onvermijdelijk is. En dat een deugd als zelbeheersing iemand ervan weerhoudt bij het minste of geringste uit de bocht te vliegen.

Ze zijn geboren rond 1968 en groeiden op met de verworvenheden van de jaren zestig, de sociaal-democraten die geen moeite meer hebben met moraal. Lodewijk Asscher (1974) veegt de Wallen schoon. Ahmed Marcouch (1969) deelt bezems uit in Slotervaart en voedt Marokkaanse ouders op. Jeroen Dijsselbloem (1966) wil geen pooiers-en-hoeren op MTV.

Niet lang geleden zouden ze op een zijspoor zijn gerangeerd door de generatie voor hen, vijftigers en zestigers die de sixties zelf meemaakten en zich haar nalatenschap hebben toegeëigend: de emancipatie van vrouwen en homo’s, seksuele bevrijding, relativering van autoriteit en een internationale blik. De kern: het individu heeft de vrijheid verworven zijn meest eigen leven te leiden. Hij kan zijn spoor zoeken, zonder te worden gehinderd door sociale controle, stand, klasse of religieus milieu.

Over de samenleving waarin dat autonome individu het beste gedijt, heeft links sindsdien duidelijk ideeën gehad. Die is vrij, open, ontspannen en tolerant, iedereen is gelijkwaardig, krijgt gelijke kansen en de uitkomsten lopen niet al te ver uiteen. Het ideaal is prachtig. Tragisch alleen dat de meest fanatieke aanhangers van de vrije samenleving haar verwezenlijking hebben gedwarsboomd.

Burgemeester Ed van Thijn hield eind jaren tachtig het eerste rapport over Marokkaanse jeugdbendes onder de pet. Opsporen van uitkeringsfraude werd geassocieerd met razzia’s. Hedy d’Ancona zei in 1973 in een interview met NRC Handelsblad met haar kinderen te vrijen – “ik ben erg erotisch”. In 1996 begon in Amsterdam een leerwerktraject voor criminele jongeren. Voor ambachtelijke en mentale vorming gingen die vervallen vestingwerken opknappen. Toenmalig GroenLinks-wethouder Frank Köhler vroeg de initiatiefnemer of die “geobsedeerd” was door “oorlogsmonumenten”.

Het individu heeft zich in de jaren zestig bevrijd van de knoet van pa en pastoor. De Moraal werd afgeschaft – het vrijgemaakte individu zou van nature snappen welke mores horen bij die ongeëvenaarde persoonlijke vrijheid. De verhouding tussen overheid en burger werd gedicteerd door een heilig geloof in non-interventie.

Veertig jaar verder blijkt dat vrije individu een niet zo mooi mens. Hij leeft voor en op zichzelf. Hij houdt van grote auto’s en metersbrede flatscreens. Als bestuurder plundert hij uit de publieke ruif, lager op de ladder haalt hij zijn voordeel uit verzekeringen en regelingen en dat voelt als handig koopmanschap. Leren is niet leuk en vet eten lekker. Zijn assertiviteit is agressief.

Het vrije individu werd, in de woorden van Harry Kunneman, het ‘dikke ik’. Met zichzelf en zijn eigen leven is hij ingenomen. Zelfs al geniet hij een ‘onderdaanvriendelijke’ overheid, als burger is hij een kniezende klant.

De samenleving lijkt intussen niet meer zo ontspannen en vrij als het de soixante-huitards voor ogen stond. Ze is minder open; letterlijk, door beveiligers, camera’s, huizen achter hekken en een dam tegen gelukszoekers, figuurlijk door de blik gericht op het eigen leven en argwaan voor wat van buiten komt – Pool of asielzoeker. Het vertrouwen in politiek en instituties is sinds 2002 laag, waardoor het SCP onlangs concludeerde dat deze high-trust samenleving nu low-trust is.

Geen wonder dat conservatieve cultuurpessimisten als Theodore Dalrymple en Andreas Kinneging boeren in vruchtbare grond. Ze claimen dat het elitaire streven naar vrijheid volkse massa’s van haar kaders heeft beroofd. Als gevolg zijn hordes mensen veroordeeld tot leven in een uitzichtloze chaos aan de onderkant. Dalrymple en Kinneging hebben een sterke troef in handen: de generatie ‘68 is met haar links-libertaire mentaliteit vergeten de moraal te onderhouden.

Tweehonderd jaar geleden waren Franse revolutionairen wel in staat tot zelfcorrectie. In 1789 stelden zij een van de belangrijkste verklaringen van de moderne tijd op: de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger. Nadat ze in 1794 de meest fanatieke onder hen naar het schavot hadden gevoerd – Robespierre had in naam van De Deugd (strijd tegen corruptie) 16 duizend Fransen onthoofd – stelden ze in 1795 een aangepaste Déclaration op.

Het was voorstelbaar geweest dat ze zich na Robespierre’s ‘Terreur’ hadden afgekeerd van alles wat naar deugden rook. Ze hadden ervoor kunnen kiezen om de rechten van het individu te benadrukken; hij was ook niet veilig gebleken voor een extremistisch republikein. De gematigde revolutionairen deden iets anders. Bezorgd over het handhaven van de orde, vulden ze de 22 rechten uit de Mensenrechtenverklaring aan met plichten.

Zo zegt het 1e artikel van de Devoirs: “De instandhouding van de samenleving vereist dat de leden hun plichten kennen en die vervullen.” Ook zijn er artikelen met voorschriften voor goed gedrag, zoals het 4e: “Nul n’est bon citoyen, s’il n’est bon fils, bon père, bon frère, bon ami, bon époux”. Een goede burger is ook een goede zoon, vader, broer, vriend en echtgenoot.

Dat de generatie ‘68 een afkeer had van deugden, is logisch. Zij was opgegroeid met klemmende instituties en gesloten gemeenschappen die moraliteit van boven oplegden. Niet lang daarvoor bouwde Hitler zijn moordmachine op vaderlandsliefde en deugden als hondentrouw en dienstbaarheid.

Het progressieve ongemak met moraal en een dwingende overheid was dus legitiem. De volgehouden weerzin – ook toen bleek dat het individu helemaal niet wist hoe de open samenleving te behouden – een beetje dom.

Een sociaal-democraat of GroenLinkser heeft een deugdzaam individu namelijk harder nodig dan een conservatief of rechts-liberaal. Het soort samenleving dat progressieve geesten doorgaans willen, lukt alleen wanneer haar leden goed met vrijheid en andere verworvenheden omgaan.

Voor conservatieven of christen-democraten zijn deugden niet onbelangrijk, integendeel. Alleen is in hun ideale wereld het individu ingesloten door gezin en gemeenschap. Dan hoef je je over socialisering, disciplinering en correctie het hoofd niet te breken, dat regelt de gemeenschap. Zo vindt conservatief Andreas Kinneging dat moeders thuis moeten blijven om voor de kinderen te zorgen. ‘De vloek van het feminisme’ is niet alleen dat er te weinig kinderen worden geboren, het heeft vrouwen ook weggehaald van de taak waar ze ‘nou eenmaal’ voor zijn geboren: opvoeding en verzorging. Zeggen vrouwen hun baan op om voor de kinderen te zorgen, dan worden daar volgens Kinneging moeders en kinderen gelukkiger van. De conservatieve ideoloog heeft op een lastige vraag een makkelijk antwoord.

De rechtse liberaal heeft niet veel op met gesloten gemeenschappen. Ook niet met een overheid in het privédomein. Hij koestert alleen minder hooggespannen ethische verwachtingen van de samenleving. De doorsnee VVD-er heeft geen moeite met ongelijke sociaal-economische uitkomsten. Met strikte handhaving van de wet net zomin.

De Socialistische Partij heeft daarentegen uitgesproken ideeën over hoe de maatschappij zou moeten zijn. In haar ideaal klinkt vaak het woord ‘beschaving’. Getransformeerd uit een communistische partij kan de SP leven met een stevig sturende overheid om die beschaving te helpen.

Het is de linkse liberaal die zich de moeilijkste opdracht stelt. De lelijke druk van buiten is weggewerkt. Van conformisme bevrijd, heeft de mens ruim baan naar het mooist mogelijke leven. Alleen is zelfvervulling – voor hemzelf en de gelijke anderen om hem heen – alleen mogelijk als hij de last van de vrijheid dragen kan. Dat is: als hij zijn eigen grenzen kan bewaken en zichzelf kan corrigeren. Als hij duurdere groene stroom koopt. Als hij zijn derde biertje laat staan. Als hij snapt dat liefde voor kinderen geen lust verdraagt. Als hij ouderschapsverlof bepleit ook als hij zelf geen kinderen heeft. Als hij in salarisonderhandelingen niet het onderste uit de kan haalt omdat de leraar, verpleegkundige of agent tien keer minder verdient. Kortom, als hij beschikt over een op de vrije ruimte toegesneden, geïnternaliseerde moraal.

De progressieve tieners en twintigers van toen, vijftigers en zestigers nu, hebben niet willen zien welke ingewikkelde paradox ligt besloten in hun prachtige ideaal: voor een echt vrije samenleving, moeten haar leden meer van de deugden in huis hebben. Politiek vertaald: om het ideaal van vrijzinnigen als Femke Halsema te kunnen realiseren, moeten we conservatieven als Andreas Kinneging om spullen uit hun gereedschapskist durven vragen.

Die morele bagage hoeft geen ideologisch label – liever niet. De rechtvaardiging voor een postmoderne moraal moet een pragmatische zijn. Maatstaf is de grootst mogelijke vrijheid voor zo veel mogelijk mensen. De pragmatische moraal staat niet in dienst van lichte of zware gemeenschappen; ze is gericht op burgerschap.

Welk stuk gereedschap missen we het meest? Waarschijnlijk de deugd van zelfbeperking, de kunst van zelfsturing. Anders dan wordt gesuggereerd in veelgehoorde kritiek op dat dikke ik, is het individu niet zo veel met zichzelf bezig. In elk geval niet in die zin dat hij goed naar zichzelf kijkt, zich bewust is van wat hij belangrijk vindt en weet welke keuzes daar in de praktijk wel en niet bij horen. In plaats daarvan houdt hij zijn impulsen en driften voor signalen van een heilige innerlijkheid. Dat geeft hem zijn korte lontje en legitimeert lomp en asociaal gedrag.

Tweede tool zou gevoel voor rechtvaardigheid zijn. Wie zich drie keer het salaris van de minister-president laat uitbetalen, ondermijnt een rechtvaardige verdeling van verdienste naar inspanning. Die geeft anderen een excuus voor fraude en bedriegerij. Uit rechtvaardigheid volgt ook de sociale solidariteit die gelijke vrijheid en kansen mogelijk maakt.

De moed om ongemak te pareren en moeilijke dingen te doen, is eveneens noodzakelijk gereedschap. In plaats van hekken op te trekken rond onze ‘vrije’ ruimte, moeten we werk maken van de karaktervorming van het individu. De vraag hoe ouders, onderwijzers en de omringende sociale omgeving dat moeten doen zonder een spoor van Deugdenterreur, is even lastig als belangrijk. Dat vraagt wijsheid – nog een onmisbare eigenschap, en moed.

Tot slot zijn er kleine werktuigen die het leven veraangenamen: persoonlijke deugden als humor, zelfspot, speelsheid en ironie. Want de opdracht van zelfvervulling mag groots zijn, zonder zelfrelativering wordt dat geheid huilen.

Nu heeft niemand bezwaar tegen een deugdzaam karakter. Al in de zeventiende eeuw droeg het huis van Spinoza het vers: ‘Ach! waren alle Menschen wijs, En wilden daarbij wel! De Aard waar haar en Paradijs, Nu isse meest een Hel.’ De relevante vraag is hoe je een individu voor de vrijheid uitrust.

Ook voordat Dijsselbloem cum suis moraliteit op links weer salonfähig maakten, werd soms gesproken over vorming. Zo begon PvdA-minister Jo Ritzen in 1993 een discussie over de ‘pedagogische opdracht van het onderwijs’. Twee jaar praatte een ‘platform’ over een grotere rol van scholen bij de sociale en morele vorming van leerlingen.

Tegelijkertijd voerde diezelfde onderwijsminister de wet Weer Samen Naar School (WSNS) in. Leerlingen met leer- en gedragsproblemen kwamen naar het gewone basis- en voortgezet onderwijs. De meeste zitten op wat nu het vmbo is, tussen jongeren voor wie schoolgaan al geen feest was. Sindsdien hebben vmbo-leraren de grootste moeite orde te houden. Op de vraag naar ‘morele vorming’ reageren docenten met spot of ergernis. “U bedoelt: voorkomen dat de pleuris uitbreekt?”

Deugden gaan niet over gratis praatjes. Karakter kost, behalve moeite, ook geld – voor ondersteuning van ouders, scholen of sport. Een bezuinigingsoperatie als WSNS pakt negatief uit voor de vorming van leerlingen.

Hetzelfde geldt voor het Normen en Waarden-debat van Balkenende: grote woorden waar de praktijk lelijk bij afsteekt – want de premier deed niks aan de materieel en immaterieel lage waardering voor leraren. Bij jeugdwerkers en docenten blijkt moraliseren alleen te slagen, wanneer er samenhang is tussen ideologie, institutie en praktijk.

Als stadsdeelburgemeester doet Ahmed Marcouch moeite voor die coherentie. In Slotervaart is de criminaliteit op straat ‘spectaculair gedaald’. Door handhaving verandert de omgeving die grote invloed heeft op probleemjongeren. Marcouch houdt ouders verantwoordelijk voor hun kinderen. Onlangs riep hij burgers op de politie te helpen bij criminaliteitsbestrijding door informatie door te geven. Vijftien jaar terug, onder burgemeester Ed van Thijn, was de oproep te ‘klikken’ hem op een onaangename vergelijking met de Tweede Wereldoorlog komen te staan.

Nu het soortelijk gewicht van de soixante-huitards in bestuur en politiek afneemt, blijven dat soort kwalificaties achterwege. Wat telt is wat werkt. Waren tot voor kort de deugden zo sexy als dikke bruine panty’s, sociaal-democraten van rond de veertig hebben een stille doorbraak bewerkstelligd. Alleen heeft Marcouch als overtuigd moslim weer niet zo veel op met dat vrijgevochten individu. Het is hoog tijd dat de echt vrijzinnigen het onmisbaar materieel voor de vrije, open samenleving ontdekken. Ze moeten de moed hebben zich de deugden toe te eigenen en ze aantrekkelijk te verkopen: als het goedbewaard geheim naar een mooier en gelukkiger ik.

**
Marcia Luyten
Gebaseerd op Ziende blind in de sauna: Hoe onze politiek, economie en cultuur ‘Afrikaanse’ trekken krijgen
Lemniscaat 2008

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *