Als er niet zo veel kinderen dreigden te sterven, zou het een triomftocht van de ironie zijn. Nu kun je beter spreken van een drama. Om 12 miljoen door hongersnood bedreigde Afrikanen te redden, wordt geld ingezameld op Giro 555. Dat gaat niet slecht, melden hulporganisaties, maar echt denderend gaat het ook niet. Volgens de VN is 1,7 miljard euro nodig. Eind augustus was op giro 555 ruim 23 miljoen euro binnen. Vijf van de zes Nederlanders (85 procent) hadden toen niets gegeven. Met gebrekkige informatie had dat niets te maken. Uit onderzoek van Motivaction in opdracht van NCDO bleek 84 procent van de mensen uitstekend op de hoogte van de hongersnood. Mensen zijn bang dat het geld niet goed terechtkomt. De echo van de hulpkritiek van Dambisa Moyo, Arend-Jan Boekestijn en Linda Polman laat zich tot in Somalië voelen.
Royaal
In de Volkskrant en NRC Handelsblad werd het cynisme gepareerd. Beide kranten wilden de aandacht vestigen op de verschrikking van miljoenen hongerdoden en het moreel appèl dat daaruit volgt.
Beide kranten gebruikten de mooiste van alle stijlfiguren, de ironie. In haar trefzekere handschrift vulde publicist Sheila Sitalsing een Volkskrant-column met redenen om niet te geven. Samengevat: geld geven maakt geen zak uit; de honger komt niet door droogte of hoge voedselprijzen, maar door de mislukte staat Somalië. Noodhulp in conflictgebieden houdt een fout systeem in stand. Bij de hulporganisaties werken ‘oetlullen’ die, als ze eerder hadden ingegrepen, de hongersnood hadden kunnen voorkomen. En: directeuren van hulporganisaties kunnen hun topsalarissen gebruiken om voedsel te kopen. Om te besluiten met: ‘Maar je kunt ook zeggen: zullen we al dat gezanik bewaren voor na de zomer? En nu gewoon geven? Beetje royaal graag.’
De kop ‘Geef nou maar’ begreep ik niet als aanmoediging, maar als sarcastische afrader. Overhaast en onthutst postte ik op Twitter een bericht (‘Het met open deuren gelardeerd cynisme van @sheilasitalsing Waar komt dat vandaan?’) dat me later in verlegenheid bracht. Niet Sitalsing, maar ik zat fout. Ik had de ironie gemist.
Cynisme
In NRC Handelsblad kreeg Afrika-redacteur Dick Wittenberg de hele voorpagina voor ‘Veertien redenen om niet te geven’. Deze varieerden van ‘Hongersnood is het resultaat van falend beleid’ en ‘Voedselhulp is zo verslavend als heroïne’ tot: ‘Ethiopië heeft honderden miljoenen hectare vruchtbare landbouwgrond verkocht aan buitenlandse investeerders’.
Dat alles rondom een foto van de kleine Adam Ibrahim die de camera in blikt met ogen die nu niet meer zien. Onder in het artikel één reden om wél te geven: ‘Aan al die goede redenen om niet te geven kunnen de hongerenden niets doen.’
Goede bedoelingen zijn niet op voorhand onschadelijk. Dat is in kringen van de hulp genoegzaam bekend. Als we aannemen dat Sitalsing en Wittenberg de hulpactie van Giro 555 wilden helpen, dan hebben ze met de beste intenties cynisme gevoed.
De redactie van GeenStijl kon een dag rukken, ruften en zuipen – vergeef me de grofheid. De reaguurders waren al door de kwaliteitskranten bediend. Helemaal vrijaf nam de roze redactie overigens niet. Ze maakte zich vrolijk over een ‘onverschillig NRC’ dat oproept tot een ‘boycot’ van Giro 555.
Aalmoes
De misplaatste ironie van Sitalsing en Wittenberg maakt de kans dat Nederlanders geld storten niet groter. Ernstiger nog is de impliciete aanname die aan hun stukken ten grondslag ligt – of is het onbedoeld suggestief? De argumenten om hulp te wantrouwen blijven in de stukken zelf onweersproken. Daardoor hollen ze het draagvlak voor niet alleen noodhulp, maar ook die voor structurele ontwikkelingshulp nog verder uit.
Ook de lezer die de ironie doorziet, concludeert dat (prominente journalisten) van de Volkskrant en NRC Handelsblad ontwikkelingshulp hebben opgegeven. Door de ‘veertien redenen’ te presenteren als natuurwetten, zeg je: hier valt niks aan te doen, handen ervan af. Alleen als het Grote Sterven begint, kunnen we dat niet goed aanzien. Dan werpen we een aalmoes.
Landbouwgrond
Met deze benadering zetten we in feite een groot hek om Afrika. Vervolgens hoeven we ons niet meer af te vragen of wij iets kunnen doen om Afrika’s grote massa armen te helpen. Die onfortuinlijke meerderheid van Afrikanen is gevangen in een systeem waarin armoede en nood geen toeval zijn, geen ongeluk. Afrikaanse elites zijn helemaal niet uit op breed gedragen ontwikkeling. Het ontstaan van een middenklasse zou uiteindelijk het patronagesysteem dat de machthebbers zo goed bedient, onhoudbaar maken.
Met een hek om Afrika hoeven we geen standpunt in te nemen over de Ethiopische regering die vruchtbare gronden weggeeft aan Saudi’s en Indiërs die er rijst en maïs verbouwen voor hun vaderland. Het gaat weliswaar niet om ‘honderden miljoenen hectare’ zoals NRC meldt, maar met 6,5 miljoen van de beste landbouwgrond in buitenlandse handen is Ethiopië niet bezig de voedselzekerheid voor de eigen bevolking te verbeteren. Nederland heeft al decennia een ontwikkelingsrelatie met Ethiopië. Inzake de landcontracten die nu worden gesloten, neemt Nederland, net zomin als de Wereldbank of andere grote donoren, stevig positie in. Er zijn nog geen internationale coalities gesmeed om druk uit te oefenen op de Ethiopische regering.
Gelukszoeker
Dick Wittenberg heeft gelijk dat Ethiopië, Kenia en Uganda te weinig aan landbouwontwikkeling hebben gedaan. Hetzelfde geldt voor bijna alle Afrikaanse landen die ontwikkelingshulp krijgen. Het is een belangrijke oorzaak voor de hongersnood nu. Maar die achtergebleven investering in boeren komt voor onze rekening.
Landbouwontwikkeling is gesneuveld in de structurele aanpassingsprogramma’s uit de jaren zeventig en tachtig. De Wereldbank en het IMF – wij dus, de donoren – dwongen Afrikaanse staten hun markten te liberaliseren. Ook moesten ze grof snijden in overheidsuitgaven. De mantra was ‘markt’ en ‘export’. Tot vijf jaar geleden hebben Wereldbank en Afrikaanse staten landbouw straal genegeerd.
Met een hek om Afrika onttrekken we ons aan de verantwoordelijkheid om de allerarmsten te helpen zich te bevrijden van een systeem dat mensonterende armoede produceert. Daar komt bij dat een hek om Afrika van weinig realisme getuigt. Of we helpen de Afrikaanse boer, of we importeren zijn zonen. Een gelukszoeker is geen hek te hoog.
Dat betekent niet dat we kritiekloos alle hulp moeten steunen. Dat noodhulp geen perverse effecten kan hebben. Dat de directeur van een hulporganisatie 180.000 euro per jaar mag verdienen. Dat betekent ook niet dat ontwikkelingssamenwerking geen professionalisering behoeft.
Het betekent wél dat we ons rekenschap moeten geven van de manier waarop we de problemen in de hulp bespreken. Gezonde scepsis die bedoeld is om hulp te verbeteren, voedt in het huidige klimaat een destructief cynisme. Het drama van stervende kinderen verdraagt geen ironie.
**
Verschenen in Internationale Samenwerking, september 2011