Kleinkind van de Mijnstreek

Interview in Het Parool, 3 december 2015 door Marjolein de Cocq

Journalist en presentator Marcia Luyten (44) schreef Het geluk van Limburg, over de opkomst en het verval van de Limburgse mijnstreek waar ze opgroeide. ‘Ik voelde mijn ergernis compassie worden.’

Ze heeft zelf, zegt journalist Marcia Luyten, één deel van het verhaal gemist. Zij groeide op, jaren zeventig, jaren tachtig, in het ongeluk van de mijngeschiedenis. In het dorpje Wijnandsrade, aan de rand van de mijnstreek met de mijnkoloniën.

De schrijfster vanHet geluk van Limburg was vijf toen ‘de schoorstenen omvielen’ – van de staatsmijn en de particuliere mijnen die werden gesloten. “De horizon vanaf het huis van mijn ouders veranderde. Toen ik puber was ging ik in Hoensbroek naar school, ik ging uit in Heerlen, meer hartje mijnstreek. Het duurde even voor het besef kwam dat het niet normaal was, een omgeving waar zo veel neerslachtigheid heerste, waar de winkels dichtgingen, waar de spuiten op straat lagen.”

Op haar veertiende wist Luyten al: ik moet hier weg. “Ik wilde van alles van het leven en voelde: hier gebeurt het níet. Mijn vader werkte als maatschappelijk werker bij de sociale dienst in Heerlen, hij heeft altijd midden in die sociale ellende gewerkt, de hopeloosheid ervaren. Thuis hadden we er geen last van, maarje groeit op in een cultuur van berusting, van nooit iets anders willen dan wat de macht voorje beslist.”

Wat haar is bijgebleven is het rapport van de lagere school, waarin de meester had geschreven dat ze brutaal was, en vrijpostig. Haar ouders zouden wel boos zijn. “Dat was natuurlijk niet zo. Ik zie nu wel dat ik heel nieuwsgierig was en als kind niet zo autoriteitsgevoelig.” Haar ouders zijn veel meer ingebed in de hechte sociale Limburgse gemeenschap. Haar boek is aan hen, ‘kinderen van de mijnstreek’, opgedragen.

Toen ze ging studeren zei ze: anything but Maastricht, ze droomde van Amsterdam. Wat ze inmiddels weet: hoe harder ze dat ‘anything but’roept, hoe groter de kans dat ze wél belandt op de plek waar ze niet had willen zijn. Ze ging namelijk wél in Maastricht studeren, de massale collegezalen in Amsterdam schrikten haar af. Naast economie studeerde ze cultuur- en wetenschapsstudies.

Zo kwam ze later ook met haar man, diplomaat, in Afrika terecht. Oké, ze zouden vanwege zijn werk naar het buitenland gaan. Maar dan Niet Naar Afrika, bedong ze. Het werd Rwanda en daarna Oeganda.

Diplomatenklasje

Ze wilde politiek journalist worden en had stage gelopen op de kunstredactie vanHet Parool. Maar ze kwam terecht bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag, in het diplomatenklasje waar ze haar man ontmoette. “Ik ben daar al snel vertrokken, gelukkig kon ik naar de Volkskrant. Dat ik naar het buitenland ben gegaan, kwam doordat ik trouwde met een diplomaat. En dacht: als journalist kan ik overal werken.”

Ze reisde in Afrika zo veel mogelijk als dat met drie kleine kinderen kon. En kwam uiteindelijk vaak terug met verhalen over mijnbouw. Over hoe ingrijpend die was voor de economie, voor de samenleving. Hoe bijvoorbeeld door de kopermijnen in Zambia een hyperrijke elite was ontstaan. “Ik dacht: ik kom uit een mijngebied. Maar jezus, ik weet niets over hoe die mijnbouw Limburg heeft beïnvloed, ik weet alleen dat het erna slecht afliep. Ik snapte ook niet dat er mensen waren die terugverlangden naar die tijd; gevaarlijk, smerig en vies met een vroege akelige dood.” Wat haar ook fascineerde: dat Geert Wilders in Limburg zo groot werd. “Buitenlanders waren er toch nauwelijks, de islam speelde niet. Ik dacht: ik moet iets met die mijngeschiedenis doen.”

Terug in Nederland dompelde ze zich onder in research. Drie maanden woonde ze zelfs in Limburg. “Ik ging met de postbode op pad, bracht dagen door in verschillende koloniën, bezocht interessante pastoors die mijn vader me had aangeraden.”

Bonte hond

Via haar vader ontmoette ze ook de man die de hoofdpersoon werd vanHet geluk van Limburg: Limburgs populairste zangerJack – Sjaakie – Vinders, telg uit een mijnwerkersgeslacht, vreemde eend, bonte hond. “Mijn vader had veertig jaar een cultureel festival georganiseerd in mijn geboortedorp en Vinders had daar gezongen in een musical over Toon Hermans. Toen ik bij hem aan de keukentafel zat, wist ik: dit is hem. Een artistieke, gevoelige man met een grote opmerkzaamheid en een registratievermogen typerend voor getraumatiseerde kinderen.”

Niet alleen onttrok Vinders zich aan een mijnwerkersbestaan, hij kwam ook uit voor zijn geaardheid. Zijn moeder Tineke kampte met heftige depressies als gevolg van een misbruikverleden. Haar levensverhaal, met alle tragiek, is een sterke lijn inHet geluk van Limburg en biedt ook inzicht in de Limburgse industrialisatie – ze werkte als meisje in een Maastrichtse keramiekfabriek.

Terwijl haar boek vorm kreeg, kantelde Luytens beeld van de mijnstreek. Doordat ze dat andere deel van het verhaal leerde kennen – de opkomst en bloeitijd van de mijnen, aangejaagd door een ‘trojka’ van staat, mijn en de katholieke kerk die een totalitaire regie voerden over het mijnwerkersbestaan – kon ze die verslagenheid en berusting waar ze als puber zo tegen opliep beter begrijpen. “Ik voelde mijn ergernis compassie worden. Die mijnbouw is zo groot geweest, de mensen hebben zo veel offers gebracht voor die steenkool.”

Het geluk van Limburg, dat bedoelt ze nadrukkelijk niet sarcastisch. “Nee, in de jaren vijftig was er in de mijnstreek echt heel veel geluk. Heerlen bloeide en had de eerste shoppingmall. Veel mijnwerkers voetbalden, in 1950 droogde Limburgia uit Brunssum Ajax in het Olympisch stadion met 6-0 af in de strijd om de landstitel. De kompels waren helden onder helden.”

Ondertussen was er een standensamenleving waar door vaklieden, boeren en de bourgeoisie op de kompels werd neergekeken. “Mijn opa en zijn broers moesten in de mijn werken nadat het familiebedrijf, een timmerfabriek, failliet was gegaan. Als mijn vader naar school liep, zei mijn oma: pas op jongen, niet door de kolonie. Ze was bang dat hij aan een mijnwerkersmeisje zou blijven hangen, terwijl haar man in de mijnen werkte.”
En toen kwam het aardgas, toen gingen de schoorstenen neer. “Er ging ontzettend veel geld naar de regio, maar er is nooit de ambitie van hogerhand geweest om die echt te transformeren. Het heeft meer dan vijftig jaar geduurd voor de mijnstreek weer een beetje opkrabbelde. In Heerlen gaat het beter, in Kerkrade nog niet. Dat is de voedingsbodem voor Wilders’ succes.

HOLLANDSCHE SCHOUWBURG

Veel Joodse kinderen die tijdens de oorlog uit de Hollandsche Schouwburg werden gesmokkeld, werden opgevangen in Limburg. De Limburgse gezinnen telden vaak acht of tien kinderen – een kind meer of minder viel niemand op. Bovendien hadden door decennia import van mijnwerkers uit Slovenië, Polen en Italië veel mensen in Limburg donker haar, de peuters en kleuters vielen er minder op dan in Friesland of Groningen. “Die Amsterdamse link heeft mij ook verbaasd,” zegt Marcia Luyten. “Ik ben opgegroeid met het idee dat de Limburgers massaal lid waren van de NSB, maar juist het verzet bleek bovengemiddeld groot. Toen Geert Wilders in 2011 zo veel stemmen kreeg, werd de verklaring gezocht in het feit dat Limburg ‘van nature’ xenofoob was. Maar het tegendeel was waar. In mijn klas zat ook een ‘Zucchetti’ en kinderen met Poolse achternamen. De komst van immigranten is nooit een issue geweest, de mijn was een heel sterke integratiemachine. Mijnwerkers waren voor hun leven van elkaar afhankelijk, kleur doet er dan echt niet toe. Plus: de trojka wilde veel liever Italianen, Polen en Tsjechen dan Friezen. Die waren ten minste katholiek.