Samen zijn we sterker, Interview met Robert Putnam, NRC 19-03-2005

Sociale samenhang neemt af als de diversiteit toeneemt, constateerde Robert Putnam. Politici vragen hem hoe ‘de boel bij mekaar’ te houden. ‘Of links er de komende jaren nog toe doet, wordt bepaald door de integratiekwestie.’

Hij treedt niet vaak op in een feesttent. Normaalgesproken beweegt Harvard-professor Robert D. Putnam zich tussen universiteiten, discussiepodia en presidentiële hoofdkwartieren. Maar deze januarimorgen in Rotterdam, even voor negenen, wacht Putnam in een kille partytent op het topmanagement van TPG.

Robert Putnam sloeg vijf jaar geleden alarm met zijn boek Bowling Alone en werd de politicoloog met de meeste invloed op het domein dat hij bestudeert. De Amerikaanse mens is volgens Putnam na 1965 veel van zijn contacten kwijtgeraakt. Hij is niet vaak meer lid van een partij, vakbond, vereniging of kaartclub. Hij gaat minder naar de kerk en speelt weinig voetbal of toneel. Hij ziet zijn familie en vrienden minder. Gezinnen zitten nauwelijks nog samen aan tafel. Putnams Amerikaan staat in zijn eentje op de bowlingbaan.

Van de conclusie moest Putnams boek het niet hebben. Daarvoor was ‘individualisering’ al te vaak de oorzaak van maatschappelijke veranderingen genoemd. Nee, Putnam schreef een internationale bestseller doordat hij met een indrukwekkende hoeveelheid onderzoeksgegevens heel precies laat zien hoe en waarom de Amerikaanse samenleving als los zand uit elkaar valt – het woord individualisering komt in zijn boek niet één keer voor. Als Putnam het gevolg van die fragmentatie schetst, wordt Bowling Alone verontrustend. In de kern komt dat hier op neer: politiek, bureaucratie en economie functioneren veel slechter, mensen zijn vaker ziek, minder gelukkig en gaan eerder dood naarmate ze meer op zichzelf zijn. Wie daarentegen lid wordt van één club, heeft volgens Putnam 50 procent meer kans het komende jaar te blijven leven. “Dat haal je zelfs niet door te stoppen met roken.” Voor het wondermiddel dat van samenlevingen een geheel maakt, muntte Putnam de term die sindsdien in een adem met zijn naam wordt genoemd: sociaal kapitaal.

In Rotterdam heeft TPG zijn feesttent naast de Peperklip opgezet. Nederlands grootste wooncomplex dankt zijn reputatie vooral aan sociale problematiek, onveiligheid en verloedering. Buiten vriest het licht, binnen is het een paar graden warmer. Pas als de tweehonderd uit alle werelddelen afkomstige managers van TNT (zo heet de multinational waarvan TPG het moederbedrijf is) de tent in stappen, vallen plaats en handeling langzaam samen: allemaal dragen ze overall en werkschoenen. Kniebeschermers en handschoenen staan in stapels gereed.

Eerst geeft Putnam zijn analyse van de samenleving die haar samenhang verliest – een ontwikkeling waarin Europese landen Amerika lijken te volgen. Daarna trekt Putnams gehoor de Peperklip in. De managers verven en behangen twintig woningen, ze zetten een nieuwe ikea-kast voor mevrouw Jos in mekaar (mevrouw Jos ervaart het als spelen in de Toto, gilt: “Ik heb een wandmeubel gewonnen!”), ze graven wipkippen in en bedekken de grond eronder met schokdempend tapijt, ze timmeren een kinderopvang en ze fatsoeneren een lift. Het is het begin van wat TNT zijn ‘burenproject’ noemt. Als dit experiment goed uitpakt, wil het bedrijf in zes steden over de wereld de leefomgeving van zijn lokale werknemers verbeteren. Putnam gaat meten of de bewoners van zo’n buurt meer contacten aanknopen.

Niet eerder adviseerde Robert Putnam een bedrijf. De politicoloog wordt wel vaak om raad gevraagd, maar dan door politici. Want als íemand het antwoord moet gaan vinden op de vraag die politiek en samenleving beheerst, namelijk: hoe houden we de boel bij mekaar, dan lijkt Putnam goede papieren te hebben. En dan reikt Putnams ambitie ook nog eens veel verder dan voorkomen dat de boel uit elkaar valt. Putnam wil namelijk weten hoe je nieuwe samenhang tot stand brengt.

De ene na de andere progressieve politicus ging bij de auteur van Bowling Alone te rade: Clinton, Schröder, Blair en Bos, ze hebben een adviseur gemeen. De vorige keer dat Putnam in Engeland was, kreeg hij een telefoontje van Buckingham Palace. Een dag later zat de politicoloog tegenover koningin Elizabeth: kan de monarchie helpen om de cohesie in de samenleving te bewaren?

In de vijf jaar na Bowling Alone, zocht Robert Putnam intensief naar het antwoord op die one-million-dollar-question die nog steeds boven de politieke markt hangt. In de lobby van het Rotterdamse Hilton vertelt Putnam dat hij zijn zoektocht naar een oplossing was begonnen door succesverhalen uit heel Amerika te verzamelen. “Bowling Alone was nogal deprimerend. Niet alleen om te lezen, ook om te schrijven. Bovendien verweten mensen me dat ik misschien een goeie diagnose stelde, maar dat ik had nagelaten een behandeling te vinden.” In Better Together laat de politicoloog in twaalf verhalen zien hoe mensen zich in weerwil van de tijdgeest verenigen. Mexicaans-Amerikaanse boeren doorbreken de witte machtsstructuur, in een kerk in Zuid-Californië treffen tienduizend gelovigen elkaar in allerlei clubjes, en in Boston redt een veelkleurige buurt zichzelf van een verloederde ondergang.

Maar toen Robert Putnam voor zijn vervolgonderzoek het sociaal kapitaal van veertig amerikaanse steden nauwgezet in kaart bracht, schrok hij zich rot. Wat bleek? Hoe meer verschillende bevolkingsgroepen in een stad, hoe minder samenhang. En dus: hoe meer criminaliteit, wantrouwen, politieke apathie en bestuurlijke rotzooi. De professor die zich als een activist bekommert om de pluralistische samenleving, ontdekte dat cohesie en diversiteit tegen elkaar worden uitgeruild.

Putnam wist zich met het resultaat niet goed raad: “Ik ben een vóórstander van migratie” verduidelijkt hij. “Mijn eigen kleinkinderen zijn Latijns-Amerikaans en ik vind dat fantastisch.” Putnams eerste reactie was: “Hier gaan rechtse en conservatieve politici mee aan de haal.” En: “Wij moeten deze bevindingen maar even laten rusten.” Hetgeen Putnam deed. Niet lang, tot zijn angst voor misbruik kleiner bleek dan de vrees dat linkse politici hun ogen sluiten voor de feiten. Dus vertelt hij vandaag de dag over die onvoorziene uitkomst die hem aanzette tot een apart onderzoek naar de gevolgen van diversiteit.

In die studie is het onderscheid tussen twee vormen van sociaal kapitaal van belang. Putnam omschreef ze al in Bowling Alone. Er is bonding social capital: verbindingen tussen mensen die veel met elkaar gemeen hebben. Deze banden van verbroedering bestaan vaak tussen familieleden, vrienden en migranten met dezelfde afkomst. Ze ontstaan zonder dat iemand daar veel moeite voor hoeft te doen. En er is bridging social capital: overbruggende verbanden met mensen die niet vanzelfsprekend met elkaar in contact komen. Deze connecties zijn voor elke samenleving belangrijk, voor een veelkleurige samenleving zelfs cruciaal, maar ze zijn veel moeilijker tot stand te brengen.

“Dat grote diversiteit leidt tot minder verbanden tussen mensen, is natuurlijk niet gek”, zegt Putnam nu. Het is van alle tijden dat wie migreert, zijn sociale netwerken achterlaat. Om dat verlies te compenseren, knoopt de nieuwkomer, zeg uit Somalië, zo snel mogelijk contacten aan met andere Somaliërs. Zo ontstaan etnische gemeenschappen binnen het grotere geheel van een samenleving.

Als een gemeenschap eerst maar genoeg verbroederende verbanden aanlegt, ontdekte Putnam, dan ontstaan de verbindingen naar de rest van de samenleving meestal vanzelf. Dat lijkt verrassend. Putnam: “De meeste mensen denken dat als nieuwkomers in afgescheiden enclaves gaan wonen, wij die banden moeten verbreken omdat ze anders nooit contact met ons aanknopen.”

Maar vaak is het tegendeel waar. Migranten sluiten zich aan bij allerlei etnische organisaties – bij sportclubs, moskeeën of ondernemersverenigingen. Tussen die clubs bestaan dwarsverbanden en zo stapt de migrant in een groot netwerk. Dat bevat waardevolle informatie voor wie wil integreren. Bijvoorbeeld: Hoe vraag ik huursubisidie aan? Waar zijn Nederlandse taalcursussen? Welke scholen zijn er in mijn buurt? Zo spant de nieuwkomer zijn lijntjes naar de wereld buiten de etnische gemeenschap.

Tegelijkertijd leidt niet alle verbroedering tot bruggen naar de rest van de samenleving. Putnam: “Ik vraag mij af of fundamentalistische islamitische groeperingen in Europa wel het soort kapitaal genereren dat leidt tot integratie.” Om te kunnen zeggen wanneer een etnische gemeenschap wel helpt integreren en wanneer niet, is het nog te vroeg, zegt Putnam. Wel verwacht hij dat sommige groepen door een bepaalde ideologie vijandig tegenover de buitenwereld staan.

Bij nader inzien vond Putnam het dus logisch dat waar veel migranten wonen, de connecties tussen mensen minder talrijk zijn. Zijn grote verbazing kwam toen hij heel precies ging kijken naar wat diversiteit doet met de sociale structuur. Zijn conclusie: dat in een samenleving met grote diversiteit mensen elkaar minder vertrouwen komt niet vanwege wantrouwen tussen de verschillende groepen, nee, het vertrouwen tussen mensen die op elkaar lijken is veel lager. In een pluriforme samenleving wantrouwen witten andere witten.

Er is geen sprake van spanning tussen verschillende bevolkingsgroepen, benadrukt Putnam. Het probleem is dat iedereen zich meer op zichzelf terugtrekt. “In het aangezicht van diversiteit, weten we niet goed meer hoe te handelen. Het maakt ons onzeker.” Het gevolg is wantrouwen, isolatie. Nog meer uren alleen voor de tv.

Putnam maakt zich zorgen over de toekomst van progressieve politiek. “Of links er nog toe doet, wordt de komende jaren bepaald. Doorslaggevend is het linkse antwoord op het grootste politieke probleem van de komende decennia: integratie.” Als linkse politici de negatieve relatie tussen diversiteit en sociale samenhang negeren, zijn ze volgens Putnam uitgespeeld.

Maar die uitruil tussen sociaal kapitaal en diversiteit plaatst een progressief politicus voor een gemeen dilemma: zowel solidariteit als tolerantie voor het multiculturele wegen zwaar voor een links politcus. Een half jaar geleden sprak Robert Putnam hierover met PvdA-leider Wouter Bos. Wat was zijn advies?

Harde antwoorden heeft hij nog niet, luidt Putnams voorzichtige opmaat, maar hij zegt er zeker van te zijn dat de oplossing ligt “in een verandering van identiteiten”. Putnam: “Dat is mijn advies aan Wouter Bos: we moeten etniciteit deconstrueren.” Of iemands ouders in Somalië, Kazachstan of Marokko zijn geboren, moet minder belangrijk worden. “We moeten een nieuwe ‘wij’ creëren.”

Aan het adres van een politicus zijn ‘deconstrueer etniciteit’ en ‘creëer een nieuwe ‘wij’’ wat abstracte adviezen, vindt ook Putnam, en hij vertaalt zijn opdracht naar de maatschappij in praktijk. Scholen, zegt Putnam, zijn cruciaal. “Als wij in Amerika religieuze scholen hadden gehad, zou die religieuze scheidslijn veel langer zijn blijven bestaan.” Dat in Nederland het aantal islamitische scholen toeneemt, stemt Putnam “ongerust”.

Wat er op scholen aan onderwijs en aan vorming gebeurt, heeft volgens de politicoloog grote invloed op het belang en de beleving van etniciteit, en daarmee op het potentieel aan overbruggende contacten. Iedereen moet dezelfde taal spreken. Iedereen moet de geschiedenis van zijn land krijgen bijgebracht. Dat mag natuurlijk niet een louter blanke geschiedenis zijn, waarschuwt Putnam, maar een accurate historiografie, met aandacht voor de rol die verschillende groepen en etniciteiten speelden in die geschiedenis. Verder is sport volgens Putnam een cruciaal domein – zowel binnen als buiten school, omdat verschillen – zelfs die in taal – er ongemerkt worden overbrugd.

Putnam zocht uit waar in de Amerikaanse samenleving zo’n nieuwe identiteit ontstaat. Het meest opvallende voorbeeld is het Amerikaanse leger. “Ons leger is etnisch extreem divers, maar het heeft een hoog sociaal kapitaal.” Elke keer, zegt Putnam, lokt die opmerking dezelfde tegenwerping uit: elk leger kent grote solidariteit. Maar volgens Putnam was dat ten tijde van de Vietnamoorlog heel anders. “Toen gooiden zwarte soldaten granaten naar witte officieren. Tot in de jaren zeventig kenmerkte raciale spanning het Amerikaanse leger. Nu onderhouden soldaten hechte vriendschappen met mensen van allerlei kleur.” Putnam zoekt naar de strategie waarmee het leger deze “positieve correlatie” tussen diversiteit en sociaal kapitaal tot stand bracht. Daarvoor lijkt een rigoureuze aanpak van racisme essentieel te zijn geweest. “Wie racistisch was, moest meteen het leger verlaten. Soms zelfs de gevangenis in.”

Voor die nieuwe ‘wij’ zijn symbolen onmisbaar, vindt Putnam, en hij vertelt over de “bizarre uitnodiging”, van koningin Elizabeth. “De koningin vroeg mij hoe het koningshuis de maatschappelijke samenhang kan bevorderen. Mijn antwoord leek misschien een grap, maar was dat eigenlijk niet. Ik zei: ‘Majesteit, zoek een aardig en mooi Pakistaans meisje om met prins William te trouwen.”

De Amerikanen ontberen een symbool zo krachtig als een koning. Zij gebruikten andere tekens om een Amerikaanse identiteit te creëren: de grondwet, de vlag, en “het misschien wel rare ritueel van elke ochtend eer bewijzen aan de Amerikaanse vlag”. Putnam vindt dat Europese politici daar een voorbeeld aan zouden moeten nemen.

Maar daar moet Putnam worden tegengeworpen dat wie een dergelijk plan oppert in Nederland, wie rept van nieuw patriottisme, zou niet alleen worden weggehoond, die zou het verwijt krijgen de laarzen te willen horen stampen. Putnam kent die “typisch Europese reactie”. Hij wijt haar aan onervarenheid met grootschalige migratie.

Het is door datzelfde gebrek aan ervaring dat Putnam vreest dat Europese politici zullen trappen in wat hij “de grootste valkuil van integratie” noemt: “Je moet niet proberen de nieuwkomers op jezelf te laten lijken.” Het gaat erom een nieuw gevoel te ontwikkelen voor wat het betekent om Nederlands te zijn.

Putnam: “Ik wil niet nationalistisch klinken, maar Amerika heeft hier een voordeel: wij stonden in onze recente geschiedenis al eens voor de opgave om grote groepen migranten op te nemen.” Putnam, voor het eerst fel: “De vlag en de pledge of allegiance zijn niet uitgevonden als een reactionair symbool! Ze zijn bedacht om een gevoel van nationaliteit te creëren dat niet is gebaseerd op bloed.”

Dat TPG de eerste onderneming is waar Robert Putnam zich mee inlaat, wil niet zeggen dat de politicoloog niet geïnteresseerd is in bedrijven. Integendeel, Putnam bestudeert ze tegenwoordig veel- en zorgvuldig.

Dat komt omdat werkgevers veel invloed hebben op de mate waarin mensen kunnen deelnemen aan de samenleving. Aan de ene kant is de werkvloer “de meest gemengde omgeving waarin mensen verkeren”. Op scholen en clubjes tref je “ons soort mensen”. Op het werk leer je mensen kennen die je anders niet zo snel tegenkomt. Werk, kortom, helpt integratie.

Aan de andere kant maken werkgevers het mensen moeilijk om verplichtingen jegens familie of gemeenschap na te komen. Een grote hindernis, zegt Putnam, zijn onnodig starre werktijden. Ouders missen de ouderavond op de school van hun kinderen. Een oudere vrouw gaat naar het verpleeghuis omdat haar kinderen net niet genoeg kunnen komen helpen.

De maatschappelijke kosten van het missen van een ouderavond zijn volgens Putnam “gigantisch”. Putnam: “Uit onderzoek is gebleken dat als je schoolprestaties wil verbeteren, niets effectiever is dan ouders betrekken bij het onderwijs.” Je kunt ook een andere strategie kiezen. Leraren beter opleiden, bijvoorbeeld, of veel meer remedial teachers aanstellen. Dat wordt betaald uit de publieke middelen. Zou je met die ingrijpen hetzelfde effect op de schoolresultaten willen hebben als wanneer ouders naar de ouderavond komen, dan zou je de belastingen moeten verhogen.

“Stel nu dat je weet hoe veel het kost om dezelfde verbetering tot stand te brengen als wanneer ouders massaal ouderavonden bezochten. Dan kun je bedrijven laten opdraaien voor de maatschappelijke kosten van onnodig starre werktijden. Wie een vader belet naar de school van zijn kind te gaan, krijgt een boete.”

Voor Putnam is dit minder dromerij dan het lijkt. Hij heeft zich tot doel gesteld om aan hindernissen voor participatie een prijskaartje te hangen. Het betekent dat de professor en zijn onderzoeksgroep aan Harvard’s Kennedy School of Government aan het rekenen zijn geslagen. Hoe veel geld bespaart de samenleving, wil Putnam weten, als zoon en dochter een paar uur meer per week bij hun oude moeder kunnen zijn? Putnam: “Als duizenden moeders maar zes maanden langer thuis zouden kunnen wonen, bespaart dat de staat miljarden. Bovendien zijn de oudere vrouw en haar kinderen gelukkiger dan wanneer moeder in een verpleeghuis zit.”

Wat Robert Putnam zo graag hard wil maken: sociaal kapitaal is niks knuffeligs. Het is reëel kapitaal, met een geldwaarde net zoals fysiek of menselijk kapitaal. En Putnam is optimistisch over de mogelijkheid de kosten daadwerkelijk in rekening te brengen. “Dertig jaar geleden vonden we het normaal dat een bedrijf zijn vervuilde water in de sloot loosde. De verantwoordelijkheid van het bedrijf hield op bij de poort. Precies zo zal het gaan met belemmeringen van maatschappelijke participatie. Bedrijven moeten opdraaien voor de maatschappelijke kosten die ze nu nog afwentelen op de samenleving.”

Uiteindelijk is dat belangrijker dan dat bedrijven zich met aparte activiteiten inzetten voor de samenleving, verwacht Putnam. Niet dat hij het burenproject van TPG niks vindt. Hij vindt het “fantastisch”. Alleen verwacht hij dat TNT het niet lang kan volhouden. “Zoiets werkt alleen als het voor een hele branche geldt. Als de concurrerent daarentegen bezig is met kostenbesparing, terwijl TNT grote bedragen en arbeidsuren investeert in maatschappelijke projecten, gaat TNT uiteindelijk aan goede bedoelingen ten onder.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *