Ntongwe – Net als zeven jaar geleden maakten de vrouwen van Ntongwe eten voor me klaar. Schalen vol met de beste dingen die ze in huis hebben: purperen bonen, cassave, kool en zelfs een pompoen. Deze overlevenden van de genocide ver op het platteland van Rwanda zijn slecht af; zij verloren vijftien jaar geleden hun man, (de meeste van hun) kinderen, huis en vee. De negen vrouwen van Ntongwe zijn allemaal besmet met hiv; toen achthonderdduizend mensen werden afgeslacht, zijn zij allemaal verkracht. Anders dan de Engelstalige Tutsis in de hoofdstad Kigali zijn deze Franstalige rescapés (overlevenden) arm en geïsoleerd tussen een overgrote Hutu-meerderheid.
In 2002 bezocht ik de vrouwen meerdere malen. Uiteindelijk vertelden sommige me wat ze meemaakten in de honderd dagen tussen 6 april en 16 juli 1994. Ik ging met ze mee naar een gacaca (zeg: gachácha), de volkstribunalen die afgelopen acht jaar anderhalf miljoen verdachten van de genocide hebben berecht.
Omdat Rwanda in 1994 bleef zitten met honderdduizenden daders en nauwelijks rechters en advocaten – die waren vermoord of vastgezet – , werd een traditioneel volksgericht vermengd met strafrechtspraak. Lekenrechters oordeelden over verdachten die door de bevolking werden aangeklaagd en verdedigd. Het doel van gacaca was ‘verzoenende gerechtigheid’. Het is daarmee een vorm van transitional justice; het zodanig verwerken van het verleden dat een herhaling van grootschalig geweld wordt voorkomen.
Op een grasveld in Ntongwe, kwam zeven jaar geleden Anastasie uit de menigte naar voren om de moordenaar van haar zoon aan te klagen. Mooi en sterk stond ze daar, door snot en tranen heen te vertellen hoe een vroegere buurjongen haar baby had gedood. Mooi is ze nog steeds, en in haar beste jurk. Nog altijd lijkt ze een kwajongen. Net als de andere vrouwen is ze blij dat ik ben teruggekomen (‘We zijn dus niet vergeten’). Toch is er iets helemaal anders nu. Anastasie zegt bijna niks. Acht van de negen vrouwen zwijgen over hoe het is om te leven tussen de intussen vrijgekomen moordenaars van toen. Alleen Béata geeft antwoord. Zij moet zijn aangewezen als woordvoerder.
‘Gacaca heeft ons verenigd met de daders’, zo begint Béata. ‘We praten weer met elkaar. We ruilen dingen uit. En soms geven we elkaar een koe cadeau.’ De nationale politiek vraagt de rescapés te vergeven en daders om vergeving te vragen. ‘En als het gaat om een vraag van de regering, hebben we geen keus.’
Volgens het handboek Verzoening na Gewelddadig Conflict van het Zweedse International Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA), volgt verzoening niet uit een staatsbevel. Verzoening begint met niet-gewelddadig samenleven zonder angst. Vervolgens moet het wederzijds vertrouwen worden hersteld, waarna een zekere vorm van empathie kan ontstaan. IDEA stelt dat deze noodzakelijke drie – samenleven, vertrouwen en empathie – zich alleen ontwikkelen, wanneer het politieke, juridische en economische domein weinig structurele onrechtvaardigheden kennen.
Wat kenmerkt in Rwanda de context die de slagingskans van de gacaca bepaalt? De echte macht is in handen van Engelstalige Tutsis. Als het om 1994 gaat, worden alleen misdaden tegen Tutsis berecht. Het platteland is arm en de hoofdstad glanst; het eerste is de leefomgeving van hoofdzakelijk Hutus, het tweede van Tutsis.
De minister van Justitie is echter tevreden. Halverwege 2009 zouden de volkstribunalen moeten stoppen en volgens minister Tharcisse Karugarama heeft gacaca ‘in algemene termen zijn doel bereikt.’ De volkstribunalen waren ‘een goed platform voor de waarheid over de genocide.’ Het heeft straffeloosheid bestreden, gerechtigheid gebracht, en het schiep volgens de minister de voorwaarden voor verzoening.
Het succes meet Karugarama af aan de leegloop van de gevangenissen. Van de 1,5 miljoen verdachten zitten er nog maar 38.0000 vast. De rest is gereïntegreerd in de gemeenschap. ‘Voor verzoening is dat cruciaal.’ Op de vrijgekomen gevangenen is nauwelijks wraak gepleegd.
Natuurlijk hebben de volkstribunalen ook serieuze problemen, zegt Karugarama. De kwaliteit van de lekenrechters laat te wensen over. Ze hebben weinig kennis van de wet en dat geeft soms ‘scheve veroordelingen’. Die ‘inherente zwakheid van dit systeem’ was volgens Karugarama moeilijk te voorkomen.
Buiten de muren van het ministerie van Jusititie in Kigali bestaat meer twijfel over het succes van de volkstribunalen. De waarheid is helemaal niet naar buiten gekomen, zegt een Rwandese gacaca-onderzoeker die graag anoniem blijft. De genocide is uitgevoerd in het volle daglicht. Anders dan in de genocide tegen de joden, toen opeenvolgende daders functioneerden in een anoniem, industrieel moordcomplex, en anders dan in Zuid-Afrika, waar clandestiene moordcommando’s in de nacht hun werk deden, hebben in Rwanda buren buren met een hakmes afgeslacht. ‘Op de heuvels weet iedereen wie wat heeft gedaan. Maar mensen zeggen niet wat ze weten.’
Kennen de vrouwen van Ntongwe moordenaars die nooit zijn aangeklaagd? Even kijken alle negen me ongeloofwaardig aan. Hou ik ze voor de gek? Dan barst Francine in lachen uit. ‘Natuurlijk kennen we die. Het barst ervan!’
Om de waarheid een handje helpen, maakte de Rwandese regering schuldbekentenissen tot de hoeksteen van gacaca. Daders zijn aangemoedigd om te vertellen wat ze hebben gedaan, om daarna ‘sorry’ te zeggen. Op de waarheid en het berouw stond een forse premie. Wie zijn misdaden bekende, wachtte aanzienlijke strafvermindering, vaak in combinatie met een alternatieve straf: Werk voor de Gemeenschap. Daders bouwen dan bijvoorbeeld huizen voor overlevenden.
Maar volgens de gacaca-onderzoeker hebben verdachten vaak strategisch bekend: net genoeg om geloofwaardig te zijn en strafvermindering te toucheren. Nooit zoveel dat ze in de ‘Categorie 1-verdachten’ zouden vallen, die van verkrachters, organisatoren en mensen die met ‘buitengewone geestdrift’ hebben gemoord. Die krijgen levenslang.
Die selectieve waarheid zou gecorrigeerd moeten worden door getuigenissen van dorpsbewoners. En daar zit Rwanda’s grootste probleem: iedereen is bang. Voor elkaar, voor de machthebbers met hun informanten overal. Tutsi-getuigen voelen zich onvoldoende beschermd. Zo nu en dan wordt een overlevende bedreigd of vermoord, vertelt Béata. Daarna doet op een heuvel niemand zijn mond nog open. Hutus houden helemaal hun mond dicht. Onwillig om andere Hutus te beschuldigen, bang om na een getuigenis à décharge zelf te worden beschuldigd.
In het noorden van Rwanda, de vulkanen met berggorilla’s aan de horizon, spreek ik Alexandre, een Hutu. Hij heeft tijdens de genocide Tutsis verborgen. Toch houdt hij bij een gacaca zijn mond dicht, ‘net als iedereen’. Een kennis pleitte onlangs een priester vrij. Die zou onschuldig vastzitten. De gacaca-rechter berispte de getuige: ‘Hoe dúrf je het voor hem op te nemen?!’ De kennis is beschuldigd van liegen en voor drie maanden de bak in gegaan.
De waarheid van gacaca is ook onvolledig omdat ze alleen genocidezaken behandelt. Anders dan de Waarheids-en Verzoeningscommissie in Zuid-Afrika hoeven niet alle partijen in de burgeroorlog verantwoording af te leggen. Oorlogsmisdaden tegen Hutus zijn niet aan de orde. Daarmee komt de gerechtigheid in het geding. Minister van Justitie Karugarama reageert gebeten: ‘Er zijn mensen die zeggen dat gacaca overwinnaarsrecht is; de families van daders bijvoorbeeld, maar ook ‘negationisten’ (mensen die afdoen aan de genocide tegen de Tutsis door te claimen dat er ook een tweede genocide tegen de Hutus is geweest, ML), mensenrechtenactivisten en ngo’s. Welnu, gacaca is ook niet bedoeld voor andere misdaden dan genocide tegen de Tutsis.’
Alleen zijn misdaden gepleegd door het Rwandees Patriottisch Front (RPF) van de huidige president Paul Kagame nauwelijks voor gewone rechtbanken gebracht. Geen een voor het Internationale Strafhof voor Rwanda (ICTR) in Arusha en maar enkele zaken voor een Rwandees militair hof. De berechting in november 2008 van RPF-soldaten die vijftien burgers – onder wie drie bisschoppen – hebben gedood, was volgens mensenrechtenactivisten een ‘schertsvertoning’. Alleen twee lagergeplaatste militairen zijn veroordeeld, de officieren gingen vrijuit. De moorden zouden in een opwelling zijn gepleegd. In hoger beroep kregen ze strafvermindering.
Die eenzijdige vervolging wordt door veel Hutus als onrechtvaardig ervaren. Maar Tutsi-overlevenden hebben net zomin het gevoel dat hen recht is gedaan. In afwachting van hun proces zijn tienduizenden gevangenen vrijgelaten. Veel overlevende ervaren dat als een feitelijke amnestie – en daarmee een terugkeer naar de straffeloosheid. Béata uit Ntongwe vertelt van een Hutu op hun heuvel die vijftig mensen doodde. De dader bekende. Hij noemde alle namen. Na zes jaar was hij vrij. De buurjongen die de baby van Anastasie doodsloeg, bekende, werd veroordeeld en na een paar jaar vrijgelaten; hij loopt alweer jaren vrij rond. De vrouwen vragen het bezoek: ‘Is dat rechtvaardig?’
Tot slot doet zich door de bekentenissenpolitiek een vreemde ‘omkering van gerechtigheid’ voor. De gacaca-onderzoeker legt uit: iemand die uitbundig heeft gemoord en dat heeft bekend, komt na een paar jaar vrij. Wie onschuldig vastzit en dus geen bekentenis aflegt, wordt vaak voor tientallen jaren opgesloten. Deo-Gracias, een onterecht opgepakte vriend van de gacaca-onderzoeker, heeft daarom een bekentenis verzonnen: hij had zijn oude Tutsi-moeder omgebracht. In werkelijkheid was de vrouw overleden vlak voor de genocide begon. Deo-Gracias kwam evengoed snel vrij.
De afgelopen jaren is gacaca een probleem op zichzelf geworden. De nieuwe beschuldigingen drogen niet op. Integendeel. De mensenrechtenactivist en de gacaca-onderzoeker bevestigen wat Alexandre vertelt: mensen klagen elkaar voortdurend aan. Oude en nieuwe rekeningen worden vereffend door iemand te beschuldigen van betrokkenheid bij de genocide.
Alexandre is dan ook altijd op zijn hoede. Hij heeft lang geaarzeld of hij zijn huis zou laten verbouwen. Zo’n renovatie zet kwaad bloed bij de buren, zegt Alexandre. ‘Het maakt ze jaloers. Voor je het weet, klaagt iemand je aan.’ Op het door armoede geteisterde platteland, zijn mensen met een baan een gewild doelwit. ‘Dan komt een plek vrij.’ Gacaca is weliswaar verplicht, Alexandre blijft er zo veel mogelijk weg. ‘Wanneer ik niet op reis ben, doe ik thuis de gordijnen dicht.’
Gacaca werd ook een moneymaker voor verbitterde overlevenden, vertelt de onderzoeker. Nadat ze concludeerden dat zij bij gacaca niets te winnen hebben, zijn sommige rescapés begonnen er munt uit te slaan. Ze dreigen iemand aan te klagen, tenzij die tweehonderdduizend Rwandese franc betaalt.
Dat er onterechte aanklachten zijn, is volgens de minister van Justitie niet gek. ‘Die heb je bij gewone gerechtshoven ook.’ Het mooie van gacaca is nu juist, zegt Tharcisse Karugarama, dat de tribunalen zichzelf corrigeren. Er zijn dan altijd getuigen die iemand vrijpleiten.’
In dat geloof lijkt de minister alleen te staan. De kans dat hij de waarheid hoort, is ook niet zo groot, want Rwanda zwijgt. De weg naar verzoening werd het toneel van angst. Erger, volgens Human Rights Watch is gacaca ook door de regering misbruikt. De directeur van de mensenrechtenorganisatie, Kenneth Roth, noemde begin april gacaca een ‘instrument van onderdrukking’. ‘Het vooruitzicht plotseling beschuldigd te worden van deelname aan de genocide, met nauwelijks wettelijke verdediging tegen verzonnen aanklachten, is genoeg om mensen in de politieke arena het hoofd te laten buigen.’
Hoe geslaagd is de verzoening? De regering vraagt om berouw en krijgt berouw. Ze vraagt om vergeving en krijgt die. Zoals de vrouwen van Ntongwe hun retorische vraag stelden: ‘Welke keus hebben wij als de regering ons iets vraagt?’ Veilig voelen ze zich niet. Soms worden er stenen naar hun huizen gegooid. In het donker blijven ze liever binnen. Wederzijds vertrouwen en empathie is er niet. De negen alleenstaande vrouwen worden door hun Hutu-buren bespot. ‘Ik kan mijn man tenminste nog opzoeken in de gevangenis’, zei een buurvrouw tegen Béata. ‘De jouwe staat nooit meer op uit zijn graf.’ De andere vrouwen bij de waterpomp sloegen zich op de knieën van het lachen.
**
De naam van Alexandre is op zijn verzoek gefingeerd. De gacaca-onderzoeker en de mensenrechtenactivist willen anoniem blijven.