Drama in Oeganda: Wie stopt het geweld in Karamoja? Vrij Nederland, 9 januari 2010

Geweld was er altijd al in de Oegandese regio Karamoja. Maar met de komst van de kalasjnikovs was er helemaal geen houden meer aan. Karamoja krijgt als sinds 1963 voedselhulp en de regio zit in een dodelijke omhelzing. Voedselhulp houdt de bevolking afhankelijk, zonder voedselhulp sterven er kinderen.

Het poortje in de wal van takken is een halve meter hoog. Nacam (63) glijdt er als een slang doorheen. Het bezoek tijgert minder elegant naar binnen. Drie opeenvolgende cirkels van hagen met nauwe doorgangen moeten de manyatta beschermen tegen rovers. Veel haalt het niet uit. Afgelopen nacht hebben krijgers van een vijandelijke stam deze nederzetting geplunderd.

Zes mannen met een kalasjnikov stalen pannen, kleren, borden, jerrycans voor water en de net door de Wereldvoedselorganisatie (WFP) uitgedeelde zakken maïs en sorghum. Op een omslagdoek en kransen van blauwe, gele en rode kralen na, heeft Nacam niks meer. Een buurman met een rode wikkelrok en een kwaaie dronk houdt één plastic bord in de lucht: ‘Dit zijn ze vergeten.’ Hun tachtig koeien raakten ze al eerder kwijt. Die werden geroofd uit de kraal, die door het regeringsleger zou worden beschermd. De wapens om zich te verdedigen, leverden ze een jaar geleden bij datzelfde leger in.

De overval op de nederzetting van Nacam geeft in één scène de ingrediënten van het drama Karamoja: droogte, honger, alcoholisme, geweren, een halve eeuw voedselhulp, beveiligde kraals, veeroof en banditisme. De oplossing – gedwongen ontwapening – leverde gestrande nomaden op en een vraag waarop niemand een antwoord heeft: wie kan Karamoja nog helpen?

Karamoja ligt ingesloten door Soedan, Kenia en Oeganda. Er leeft een etnische groep, de Karimojong, verdeeld in stammen die elkaar naar het leven staan. De meeste bestaan uit nomaden met vee. Zij danken hun bekendheid aan een traditie van geweld, evenals andere pastoralisten zoals de Afar, Masaï of Turkana. Op het ritme van de seizoenen voeren de Karimojong al eeuwen hun levende have over de met rotsen bezaaide vlakten. Hier hangt de zoute lucht van gelooide huid, van dieren op droge grond. Het volk is als het land zo hard.

Ver van Kampala was Karamoja altijd al een blinde vlek op de kaart van Oeganda. De Britten bleven hier al weg. De spoorlijn van Noord-Oeganda naar de Keniaanse kust trokken ze om Karamoja heen. Idi Amin verplichtte de pastoralisten meer te dragen dan kralenkettingen alleen. Ze moesten zich kleden, en daar hield zijn bemoeienis op. Sinds Museveni’s aantreden in 1986 had die werk genoeg aan het Verzetsleger van de Heer (LRA), een paar honderd kilometer verderop. Maar Karamoja’s aanzwellende geweld werd een smet voor de president, die zich presenteert als de vredesduif die Oeganda stabiliteit bracht. In 2000 stuurde hij het leger naar Karamoja. Toen begon de ontwapening.

Moorden strekt tot eer

Geweld hoort bij Karamoja als regen bij een wolk. Op het ritme van de trouwpartijen jatten ze elkaars vee. Voor een bruidsschat van minstens honderd koeien stuurden stamoudsten hun jonge krijgers op pad. De veedieven waren gewapend met speer en pijl en boog. In zo’n veeroof werden soms honderden koeien buitgemaakt. Ook al strekt moorden tot eer en is een Karimojong pas man als hij een mens doodt (voor iedere dode kerft hij in zijn bovenarm een teken, als de insignes van een soldaat), eeuwenlang vloeide er bij een overval niet overdreven veel bloed.

Dat veranderde dertig jaar geleden met de AK-47. Luitenant Dominic kan er goed over vertellen. In de meest noordelijke stad Kaabong werkt hij als contactpersoon tussen het leger en maatschappelijke organisaties. Voordat hulpverleners ’s morgens het platteland op rijden, bellen ze Dominic om te vragen of de weg veilig is. Over hoeveel troepen het regeringsleger UPDF hier heeft, wil de jonge luitenant niks kwijt. Des te meer over ‘hoe het geweer naar Karamoja kwam, en hoe de Karimojong het omhelsden’.

Te midden van een uitrusting (laptop, printer, nepleren bureaustoel), die verraadt dat donors graag betalen voor civiel-militaire samenwerking, vertelt Dominic dat de Karimojong met speren vochten, tot het leger van Idi Amin in 1979 wegvluchtte, barakken vol wapens achterlatend. Karimojong-vrouwen droegen de kalasjnikovs weg ‘als stapels brandhout op het hoofd’.

Daarna volgden twintig jaar van endemisch geweld. De politie vertrok. Het geweldsmonopolie versplinterde in tienduizenden kalasjnikovs. Stamoudsten verloren het gezag over de jongeren. Karamoja werd wetteloos, krijgers bandeloos. De traditie die het geweld disciplineerde, ging verloren. Restte de roofzucht en AK-47’s van allen tegen allen.

En dus moest Karamoja de wapens inleveren. In 2000 begon Museveni met vrijwillige ontwapening. De braafsten gaven hun kalasjnikov af – en waren weerloze prooi voor krijgers met minder scrupules. In 2001 had Museveni zijn leger nodig in Congo en tegen het LRA. Pas in 2004 begon de gedwongen ontwapening.

Die operatie werd om verscheidene redenen omstreden. Het regeringsleger UPDF beging mensenrechtenschendingen. Vervolgens moesten de Karimojong het zwerven laten. UPDF-soldaten zouden in protected kraals al het vee bewaken. Duizenden runderen staan nu samen achter een hek. Overdag gaan ze op zoek naar gras, ’s avonds worden ze opgesloten. Door overbegrazing is er op loopafstand geen spriet groen te vinden. Ook worden dieren, met zoveel op een kluitje, snel ziek.

Ernstiger is dat het leger de kraals slecht bewaakt. Niet alleen Nacams familie verloor onder toezicht van het leger haar kudde. Op verschillende plekken in het district Kaabong vertellen mensen over veeroof uit de beschermde kraal. En, ergst van alles, volledige ontwapening blijkt onmogelijk.

De burgemeester van Kaabong hekelt de bescherming van het UPDF. De kraal van Kaabong heeft achtduizend koeien en twintig soldaten. Bovendien is het vee een magneet voor ‘de vijand’ en zo een gevaar voor de stad. Inderdaad klinken elke avond schoten. Op een namiddag worden in de stad een rund en een kalf gestolen, vader en zoon neergeschoten.

Babypap met alcohol

Het probleem van de Karimojong is niet alleen dat ze graag schieten. Ze drinken. Van maïs, sorghum of wat voor graan ook brouwen vrouwen kwètè. Dat drinken ze ’s morgens, ’s middags, ‘s avonds. ‘Kwètè is ons belangrijkste voedsel,’ verklaart een stamoudste. In Kaabong-stad staat om de paar honderd meter iemand met een ton vol. Vrouwen en mannen betalen wat en drinken in één haal een maatbeker leeg. Vanaf een maand of zes krijgen kinderen de bezinksels als pap.

Artsen zonder Grenzen (AzG) bestiert de kinderafdeling van het ziekenhuis in Kaabong. Al zes maanden behandelt Carla Estrada, de Spaanse kinderarts, Lokol. De peuter viel in het kookvuur omdat zijn moeder dronken was. Altijd liggen hier kinderen met zware brandwonden. Als ik met de dokter de stad uit rijd, laat de kwètè zijn donkerste kant zien. We rijden drie uur, voorbij Oeganda’s mooiste wildpark Kidepo, en daar krijgt Karamoja kleur. Geen cactussen, maar bomen met loof. Vetgroene akkers en velden vol zonnebloemen.

Nergens in Karamoja is het percentage kinderen met ernstige ondervoeding zo hoog. Hoe zijn die akkers te rijmen met de honger? Estrada: ‘Wat ze verbouwen, is om bier van te brouwen.’ Overschot wordt verkocht. Ondervoeding is bovendien niet alleen een tekort aan voedsel. Het komt ook door een eenzijdig dieet. De kinderen eten nauwelijks groenten, geen vlees, alleen koolhydraten. Artsen zonder Grenzen komt elke week met voedselpreparaat, zakjes verrijkte pindakaas voor de zwakste kinderen.

In de lange rij van vrouwen met een kind op hun rug, staan ook kleine kinderen met een baby. Uren staan ze daar. Een jongen van zes heeft in zijn grote teen een gat waar zijn nagel zat. De vliegen eten ervan. Toch tilt hij zijn zusje. Even later zit hij achter het gebouwtje waar AzG zijn mobiele kliniek heeft neergezet. De baby is een jaar oud, weegt zes kilo en is gevaarlijk ondervoed. Haar broer kreeg een tas met zakjes therapeutische pindakaas. Wanhopig toegewijd probeert hij het eten in de mond van zijn zusje te stoppen.

Eten voor stemmen

‘We hebben meer hulp nodig,’ zegt de burgemeester van Kaabong. ‘Hulporganisaties moeten mensen die zijn overvallen nieuwe spullen brengen: kleren, dekens en pannen bijvoorbeeld.’ Gabriel Paak onderhandelt met de Wereldvoedselorganisatie over verlenging van de voedseldistributie in zijn stad. Voor het derde jaar op rij heeft het nauwelijks geregend. De oogst van oktober staat verpieterd op de velden.

De vraag om meer eten ligt op het bordje van Stanislake Samkange, directeur van het Oegandese kantoor van de Wereldvoedselorganisatie (WFP). Karamoja moet af van voedselhulp, daar is hij van overtuigd. Samkange is een van de bedenkers van de nieuwe WFP-ideologie: ‘Van Food Aid Agency moeten we een Food Assistance Agency worden.’ De eerste deelt eten uit. De tweede helpt mensen voor hun eigen voedsel te zorgen. De eerste is kortetermijnhulp. De tweede helpt op lange termijn. En Oeganda, zegt Samkange, moet voor die transitie een pilot worden.

Zo lang als de WFP bestaat, sinds 1963, heeft ze eten uitgedeeld in Karamoja – enkele korte onderbrekingen daargelaten. Van de ruim 1,2 miljoen mensen in Karamoja krijgen er 1,1 miljoen zeventig procent van hun dagelijkse calorieën uitgereikt. Samkange: ‘Ons grootste programma ooit.’

In die zesenveertig jaar werd het pastorale leven zwaarder. De regen nam af. Het geweld nam toe. Alleen is het uitgedeelde eten deel van het probleem geworden. ‘Die eindeloze noodhulp creëert een barrière om in je eigen levensonderhoud te voorzien.’

Als ik op straat in Kaabong een man vraag hoe die zijn dagen doorbrengt, is het antwoord: ‘Wanneer er voedsel wordt uitgedeeld, haal ik het eten op. Als er geen eten meer is, moet ik op zoek naar werk.’ WFP-topman Samkange schetst het dilemma dat daaruit volgt: ‘We voelen een collectieve verantwoordelijkheid om mensen niet te laten verhongeren. Tegelijkertijd ondermijnen we hun natuurlijke zelfredzaamheid.’

Ondanks de frisse WFP-ideologie voerde Stanislake Samkange de dagelijkse rantsoenering onlangs op van drieënvijftig naar zeventig procent. Volgens een hulpverlener (die niet met naam wil worden genoemd) is dat niet omdat de nood ineens hoger was geworden. Integendeel, uit onderzoek bleek dat de ondervoeding was afgenomen. Janet Museveni, first lady én minister voor Karamoja, had van WFP die toename geëist. Museveni moet hier straks stemmen halen.

Plat banditisme

Het geweld moet stoppen, daar zijn de stamoudsten van de Nyangia, de niet-nomadische stam in het groene Lobangalit, het over eens. De ontwapening is deels geslaagd – en daarmee mislukt. Alle manyatta’s zijn schoongeveegd, maar benden in de bergen hielden hun wapens of kochten nieuwe. In 2006 roofden de Dodoth hun koeien. Ze hebben ze nooit teruggehaald, want de Nyangia zelf gebruiken geen geweld. Isac Komol, naar eigen zeggen zesentachtig jaar: ‘Zo is de natuur van onze stam. Wanneer wij gaan roven, worden we zelf gedood.’ Zij hebben ook nooit met hun vee hoeven trekken. ‘We hadden altijd vee en genoeg groene velden.’

Het traditionele geweld is ontaard in plat banditisme, zeggen de drie mannen. Maar de bron van geweld is en blijft de bruidsschat, de dot. Is het denkbaar dat de wijze mannen van verschillende stammen gaan praten over een verbod op de bruidsschat? Geschokt kijken de stamoudsten het bezoek aan. Ondenkbaar. En dan: praten met de Dodoth en de Jie?!

De kinderen moeten inderdaad beter eten, vinden ook de oude mannen. Maar hoe? Het is te gevaarlijk om de velden verder weg te bewerken. Minder kwètè maken en meer chapati’s bakken? Meer groenten verbouwen? De stamoudsten wisselen blikken van verstandhouding. Het is duidelijk dat de witte van de Karimojong weinig begrijpt.

Toch rekent Oeganda voor de ontwikkeling van Karamoja op het Westen. Frido Herinckx, de Nederlander die de Spaanse sectie van Artsen zonder Grenzen in Oeganda leidt: ‘De regering zegt dat zij zorgen voor veiligheid. De donoren zijn verantwoordelijk voor ontwikkeling.’

De Franse hulporganisatie Action Contre la Faim (ACF) is daar alvast mee begonnen. Ze legt demonstratietuinen aan. Na eeuwen veehoeder te zijn geweest, weten de meeste Karimojong niet hoe ze velden moeten bewerken. Wanneer moeders gemotiveerd zijn hun ondervoede kinderen beter te eten te geven, mogen ze aan het programma meedoen. Ze leren hoe groenten te laten groeien en hoe belangrijk het is gevarieerd te eten. Tot slot krijgen ze zaden. De selectie van moeders is belangrijk, vertelt Richard Nunn van ACF. ‘Eerder deelden de Verenigde Naties zaden uit. Die werden allemaal opgegeten. Net zoals moeders de zakjes met therapeutische voeding voor zwaar ondervoede kinderen zelf opaten.’

In Kampala op het WFP-kantoor is de grootste zorg van Stanislake Samkange dat het leger vertrekt. Dan gaan alle remmen op het geweld weer los. In een lemen hut in Kaabong claimt de plaatselijke legercommandant dat de ontwapening een groot succes was: ‘Wij halen nauwelijks nog wapens op.’

Aan Karamoja’s nood komt voorlopig geen eind. Wat doet een noodhulporganisatie die hier al drieëntwintig jaar werkt? De vraag kwelt Frido Herinckx van AzG: ‘Als onze hulp stopt, gaan kinderen dood. Als we blijven, houden we het probleem van slechte voeding en gezondheidszorg in stand.’ Karamoja noemt hij een chronic emergency. ‘AzG is goed in noodhulp. Wij weten niet hoe we een structureel probleem moeten oplossen.’

Anderen wellicht. Nu door de ontwapening hinderlagen en overvallen op ngo’s zijn gestopt, ziet Herinckx andere hulporganisaties arriveren. ‘Iedereen denkt: we moeten wat met Karamoja. Maar niemand weet wát.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *