Op de as van een miljoen doden, NRC 16-08-2003

Ruim honderdduizend Rwandezen zitten nog vast in verband met de genocide van negen jaar geleden. Hoe die te berechten? Veel rechters en advocaten werden gedood. Anderen werden zelf verdacht. Eeuwenoude volkstribunalen moeten nu uitkomst bieden. Maar: `Een overlevende houd je niet voor de gek.’

Haar moeder kreeg toch nog gelijk. De hele familie van Juliette Mudenge was in minder dan twee uur dood, zelfs al gebruikten de Hutu-commando’s geen kogels maar kapmessen. De moeder zei het al maanden voor die nacht van 6 april in 1994, de nacht dat het vliegtuig van president Habyarimana werd neergeschoten en de Rwandese genocide begon: de Hutu’s maakten plannen om de Tutsi’s tot de laatste ziel uit te roeien. Zij kon het weten, ze werkte even verderop in het huis van de president.

Juliette vluchtte die nacht met twee broers, haar zusje en honderden anderen naar een schoolgebouw. De Interahamwe-militie kwam en slachtte iedereen af, op Juliette na. Zij was negentien, meer meisje dan vrouw, en trof een soldaat die zich over haar ontfermde. Terwijl in de lokalen ernaast 350 mensen werden gedood, sloot de militair Juliette op in een kamertje. Elke week bracht hij eten. Juliette rook de lichamen die aan het vergaan waren als haar redder haar verkrachtte.

De genocide duurde honderd dagen, tot het Tutsi-bevrijdingsleger, het Rwandees Patriottisch Front (RPF) onder leiding van de huidige president Paul Kagame, de macht overnam. Onderweg naar huis hoorde Juliette dat van haar familie niemand meer in leven was. Op de plek waar hun huis had gestaan was alleen nog puin. Ze bad tot God: laat me alstublieft hun lichamen begraven, maar nergens vond ze een lijk, zelfs niet in de put of de septic tank.

De buren waren er nog wel; alle negen kinderen en hun ouders. Met deze Hutu-familie was Juliette opgegroeid. De vader, Gode Kamanzi, was haar vaders kameraad, zijn dochter haar beste vriendin. Nu kon ze het niet opbrengen hen te bezoeken en zonder groeten ging ze weg.

Schoonvegen en herschrijven

Op de as van bijna een miljoen doden moest Rwanda in juli 1994 op zoek naar een nieuw Rwanda. Het kleine land in het hart van Afrika had voor Ground Zero geen terroristen nodig gehad.

Rwanda legde nieuwe kabels en leidingen, het kreeg een mobiel netwerk, het vond zijn ministeries, zijn rechtbanken en zijn geheime politie opnieuw uit en op de wegen glansde nieuw asfalt. Negen jaar na deze massaslachting zetten in Rwanda organisatie en discipline de toon. Rwanda is een land dat het weer doet. Dat van de bevolking grofweg 85 procent Hutu is en 15 procent Tutsi, mag niet meer hardop worden gezegd. De door Tutsi’s gedomineerde regeringspartij RPF heeft de begrippen Hutu en Tutsi uit haar taal verbannen en predikt eenheid, verzoening. De door Hutu’s gecontrolerde oppositiepartij MDR is onlangs in de ban gedaan omdat ze zich aan ,,divisionisme” zou hebben schuldig gemaakt.

De binnenwereld van de Rwandezen laat zich echter minder gemakkelijk schoonvegen en herschrijven. Rwanda is een verscheurde natie van 8 miljoen zielen, opgesloten in hun eigen verdriet. Met de genocide, waarin buren buren vermoordden en mannen hun kameraden, pleegde Rwanda morele zelfmoord. Er bleef een land over met wantrouwen en angst als ordenende principes.

Als dit land zich wil verzoenen met zijn eigen verleden, zal het volgens Simon Gasibirege veel meer moeten helen dan de wonden van de genocide alleen, en die lijken al ongeneeslijk, zo diep zijn ze. ,,De geschiedenis van Rwanda is als een cyclus van geweld”, zegt Gasibirege, hoogleraar psychologie en verbonden aan het Centrum voor Conflictpreventie van de nationale universiteit van Rwanda. De genocide van 1994 besloot een lange periode van moord en vervolging tussen Hutu’s en Tutsi’s. Telkens moest geweld voorgaande vernederingen en doden wreken. Bijna altijd bleven de misdaden ongestraft.

Ten tijde van de Belgische kolonisering van Rwanda, van 1924 tot 1962, raakten etnische en sociale tegenstellingen aan elkaar vastgeklonken. Macht en bijbehorende rijkdom vielen toe aan de Tutsi’s, een categorie die vroeger verwees naar een levenswijze, die van veeboer en herder. De meeste Rwandezen, Hutu’s, waren landbouwers. Eind jaren ’50 publiceerden Hutu-leiders een aanklacht tegen hun onderdrukking door de Tutsi-minderheid. Daarna werden duizenden Tutsi’s in Rwanda vermoord, meer dan honderdduizend verlieten hun land om er de eerstvolgende dertig jaar niet terug te komen. Nog steeds wordt 1959 gezien als het jaar dat de genocide begon. In de geschiedschrijving van de Tutsi’s, althans.

De meeste Hutu’s denken met trots aan 1959 terug. Voor hen was het de `sociale revolutie’: 1959 is het jaar dat ze zich van hun knechting bevrijdden na honderden jaren Tutsi-overheersing. In dat jaar werd de eerste Hutu-regering geïnstalleerd. En de Hutu-emancipatie moest duur worden betaald. Tutsi’s die in Rwanda bleven hadden nauwelijks toegang tot het hoger onderwijs, tot het leger en tot de macht.

In 1990 begon de burgeroorlog. Onder leiding van Paul Kagame begon het Rwandees Patriottisch Front (RPF), zonen van de in 1959 verdreven Tutsi’s, met invallen vanuit Oeganda. Naar schatting duizenden Hutu’s werden in vier jaar tijd door het RPF vermoord.

,,De Tutsi’s komen terug”, sloeg het Hutu-regime alarm. De kranten en de radio zeiden het de machthebbers na: ,,Ze komen terug en ze zullen ons al ons land afpakken. Ze zullen ons weer net zo onderdrukken als ze tot 1959 hebben gedaan.” De bevolking was gevoelig voor de hetze; ze herinnerde zich haar knechting even goed als het geweld dat de Tutsi’s was aangedaan, en ze vreesde wraak. Het probleem moest daarom voorgoed worden opgelost. Nadat op 6 april 1994 het vliegtuig van Hutu-president Habyarimana uit de lucht werd geschoten, werd de bevolking opgeroepen het kapmes te pakken en alle Tutsi’s af te maken.

Dodenakker

Het is negen jaar later en Rwanda worstelt met wat onoverkomelijk lijkt. De opdracht waar deze verscheurde samenleving voor staat is eens te meer ingewikkeld omdat verzoening zich niet laat terugbrengen tot het overzichtelijke schema van Hutu’s met Tutsi’s.

Ook al had Paul Kagame op wraak zware straffen gezet, volgens Simon Gasibirege was in 1994 ,,doden zo gemakkelijk als het drinken van een glaasje water”, en zijn er talloze vergeldingsacties geweest. Maar hoe kan er een verzoening komen als moordenaars slachtoffers zijn geworden en slachtoffers daders?

Neem Juliette Mudenge. Ze overleefde, maar daarmee is ook alles gezegd. Alles wat haar leven de moeite waard maakte, was haar ontnomen. Waar haar vaders huis had gestaan, was een dodenakker waarvan de lijken waren verdwenen.

,,Ik werd verteerd door verdriet”, vertelt Juliette, nu 29, moeder van twee kinderen en bezig met het voorlaatste jaar van haar middelbare school. Met twee andere rescapées betrok ze een leegstaand huisje. ,,Ik zat daar maar, in die kamer, en voelde niets dan haat. De gedachte dat het gezin van onze buren nog met een vader, een moeder en negen kinderen was, vond ik onverdraaglijk. Zij hadden hun hele familie nog, ik niemand meer. Een paar maanden later, in maart 1995, ben ik naar het openbaar ministerie gegaan.”

Juliette had vijf getuigen nodig. Die waren snel gevonden. ,,Rescapées, die net als ik hun hele familie hadden verloren.” Bij het openbaar ministerie heeft Juliette haar vroegere buurman aangeklaagd. Gode Kamanzi, had Juliette gezegd, was haar vaders moordenaar.

De politie ging naar het huis van Kamanzi en arresteerde de man die in de oorlog Tutsi’s had verborgen. Gode Kamanzi moest een roze pak aan en werd opgesloten in de centrale gevangenis van Kigali. ,,De familie van Kamanzi wist dat hij onschuldig was”, zegt Juliette, ,,maar niemand protesteerde. De familie heeft vijf zonen. Ze waren bang dat ook die zouden worden beschuldigd en ze hielden zich gedeisd.”

Hoe dubbelzinnig de rolverdeling tussen daders en slachtoffers ook is, als Rwanda zich wil bevrijden uit de cyclus van geweld, is verzoening de enige uitweg. Verzoening tussen dader en slachtoffer, zegt hoogleraar psychologie Gasibirege, vereist twee sentimenten: compassie en schuldbewustzijn. ,,De dader moet beseffen dat hij verantwoordelijk is voor het lijden van de ander. Op zijn beurt moet het slachtoffer het verdriet van de dader kunnen zien. Alleen als de spijtbetuiging van de dader oprecht is, zal het slachtoffer kunnen vergeven.”

Wil de Rwandese samenleving als geheel in het reine komen met de gewelddadige jaren 1990-1994, dan moet de waarheid worden verteld, dan moeten alle slachtoffers het gevoel hebben dat de tegen hen begane misdaden zijn bestraft.

Of Rwanda’s toekomst er een wordt van vrede of revanche, daarvoor kan het verloop van gacaca (spreek uit: gachacha) doorslaggevend zijn. Gacaca is een volkstribunaal dat is genoemd en vormgegeven naar het traditionele volksgericht op de Rwandese heuvels.

De oorlog had Rwanda’s rechtssysteem weggevaagd. Rechters, advocaten en aanklagers waren gedood, of ze zaten zelf vast op verdenking van deelname aan de volkerenmoord. Van de ruim honderdduizend gevangenen zou maar een fractie bij leven kunnen worden berecht. Ook de naar verwachting duizenden onschuldigen zouden sterven in gevangenschap.

Dat bracht de Rwandese regering in verlegenheid. Ze moest daarom met een onorthodoxe oplossing komen. De internationale gemeenschap pleitte voor een Waarheids- en Verzoeningscommissie naar Zuid-Afrikaans voorbeeld, maar amnestie was voor Rwanda onbespreekbaar. Alle verdachten moesten worden berecht, en de Rwandese regering besloot tot hervorming van het eeuwenoude volkstribunaal. Hoewel de internationale gemeenschap zich aanvankelijk verzette, “een volksgericht is niet wat wordt verstaan onder een eerlijk proces” hield Rwanda voet bij stuk. Een jaar geleden werd een begin gemaakt met het Gacaca-proces.

In een gacaca spreekt de bevolking recht over de daders uit haar midden. Daarvoor verzamelt de hele gemeenschap zich onder een paar bomen- in de lokale taal Kinyarwanda betekent gacaca `grasveld’. In de schaduw van eucalyptus- of bananenbomen staat de gevangene tegenover zijn dorpsgenoten. Zij vertellen wat de verdachte heeft gedaan tijdens wat eufemistisch `de gebeurtenissen’ wordt genoemd. De bevolking beschuldigt of pleit vrij, een advocaat is er niet. Uiteindelijk bepalen negentien door de bevolking gekozen lekenrechters de strafmaat.

Het afgelopen jaar werden gacaca-voorrondes gehouden om verdachten zonder dossier aan de bevolking te presenteren. Een gevangene die zonder aanklacht bleef kon meteen naar huis. Bijna drieduizend onschuldigen, vaak net als Gode Kamanzi uit wraak of jaloezie aangeklaagd, kwamen vrij. In juni 2002 begon de gacaca op elke heuvel met het opstellen van lijsten: wie vermoordde hier wie. De uiteindelijke tribunalen waarin de verdachten worden gevonnist, beginnen naar verwachting in de loop van dit jaar.

Gacaca

In het beste geval vervult gacaca alle voorwaarden die Simon Gasibirege geeft voor verzoening. Dan komt de waarheid aan het licht en wordt recht gedaan aan het leed van de slachtoffers. Als Gasibirege dat zegt, haast hij zich om een kanttekening te maken. Negen jaar na de genocide is op de heuvels sprake van normalisering tussen de twee etnische groepen: ,,Over de wonden van de genocide is een klein korstje gegroeid.” Maar wat er is geheeld, zegt Gasibirege, wordt door gacaca weer stukgemaakt. Doordat slachtoffers en getuigen over de moordpartijen vertellen, zullen de overlevenden de verschrikkingen van 1994 herbeleven. Toch verwacht de psycholoog dat gacaca deze stap terug zal goedmaken: ,,De normalisering is een hele oppervlakkige en de rancune blijft. Als gacaca slaagt, eindigt de ontmoeting van dader en slachtoffer in spijt en een pardon.”

De praktijk is weerbarstig. In Rwanda betuigden ruim 32.000 moordenaars spijt, maar de overlevenden twijfelen aan de oprechtheid van het berouw. De hausse aan bekentenissen volgt op een succesvolle overheidscampagne. Verdachten van de genocide krijgen in de gevangenissen uitleg over gacaca en haar regels: er is forse strafvermindering voor wie schuld bekent en sorry zegt. Deze spijtoptanten zouden nog eens 250 duizend mensen hebben beschuldigd van genocide. Zelfs als de dubbeltellingen eruit worden gehaald, is het aantal nieuwe verdachten meer dan twee keer het aantal dat nu op berechting wacht.

Natuurlijk helpen de verklaringen van de gevangenen om de genocide te reconstrueren en zo veel mogelijk daders te berechten – iets dat anders moeilijk is, want op veel plaatsen is er bijna geen Tutsi meer die de genocide kan navertellen. Maar met deze politiek is een industrie van bekentenissen ontstaan. Menig gevangene redeneert: nu ik heb bekend, zijn de Tutsi’s verplicht mij te vergeven.

Professor Ervin Staub maakt zich zorgen over de gratuite schuldbekentenissen. ,,Ze zijn gemotiveerd door de premie op berouw. Maar een overlevende hou je niet voor de gek. Die merkt meteen dat de dader in zijn hart geen echte spijt heeft.”

De hoogleraar psychologie aan de universiteit van Massachusetts schreef over genocide een boek dat hem grote bekendheid bracht: The roots of evil. The origins of genocide and other group violence. Een paar keer per jaar komt Staub naar Rwanda. Dan geeft hij machthebbers en maatschappelijke organisaties trainingen in verzoening na massageweld. Bekentenis zonder wroeging is volgens Staub fnuikend voor het verzoeningsproces. ,,Een valse bekentenis bevestigt het wantrouwen dat de overlevenden nog steeds tegenover Hutu’s hebben.”

En er zijn meer obstakels voor verzoening. Een levensgroot probleem, volgens Simon Gasibirege, is dat in gacaca maar één groep slachtoffers aan bod komt: de Tutsi-overlevenden. Logisch, zegt de door Tutsi’s gedomineerde regering. Gacaca is immers bedoeld voor genocide-misdaden. De daders van geweld tegen Hutu’s verschijnen voor gewone en militaire rechtbanken. Maar daar kwam tot nog toe weinig van terecht. Een meerderheid van de bevolking, de Hutu’s, vindt nu dat het RPF zich schuldig maakt aan overwinnaarsrecht.

Pasgeboren baby

Als Modeste Ombiro vertelt over het lijden van de Hutu’s, dan verzwijgt hij dat hij in de oorlog twee van zijn drie kinderen verloor. De pasgeboren baby stierf in 1990 bij een aanval van het RPF, zijn zoontje van zes werd ziek in het vluchtelingenkamp in Congo, waar de Hutu-bevolking in 1994 uit angst voor het Tutsi-bevrijdingsleger met miljoenen naar toe was getrokken. Ombiro: ,,Dat zie ik als algemeen lijden. Iedereen verloor familieleden.”

De ingenieur die werkt in de elektriciteitscentrale van Rusizi, in het zuiden van Rwanda, zegt dat in de opmars van het RPF om de genocide te stoppen ,,duizenden Hutu’s werden afgeslacht”. ,,Als de regering hierop wordt aangesproken, zegt ze dat het gaat om individuele soldaten. Maar dat kan niet. Een RPF-soldaat is zo gedisciplineerd, die doodt niet zonder opdracht.” Ook Tutsi-burgers namen wraak op Hutu’s, en volgens de 36-jarige Ombiro stopte het doden niet met het einde van de burgeroorlog. In de jaren na 1994 waren er in de noordelijke regio’s, waar van oudsher bijna alleen Hutu’s wonen, talloze verdwijningen. ,,President Kagame was in de oorlog als legeraanvoerder verantwoordelijk voor het RPF. Hij loopt politiek gevaar als hij misdaden die begaan zijn door het RPF laat berechten.”

Het Rwanda-tribunaal in Arusha, waar de hoofdverantwoordelijken voor de genocide terechtstaan, heeft om dezelfde reden een groot conflict met de Rwandese regering. Sinds hoofdaanklager Carla del Ponte bekendmaakte dat ze ook oorlogsmisdaden begaan door het RPF gaat vervolgen, saboteert de Rwandese regering waar mogelijk het genocidetribunaal.

Maar Paul Kagame komt evengoed in de problemen als 85 procent van de Rwandezen hem overwinnaarsrecht verwijt. Najaar 2003 worden de eerste naoorlogse presidentsverkiezingen gehouden. Als de Hutu-bevolking hem niet ziet zitten, dan moet Kagame nog heel wat manipuleren om alsnog de verkiezingen te winnen. En daar houdt de internationale gemeenschap weer niet van. Dus moet Kagame hart en verstand van de Hutu’s winnen.

Op 1 januari 2003 kondigde de president de vrijlating van 40.000 verdachten van genocide aan. Gevangenen die hun schuldbekentenis op papier hebben gezet, kunnen in afwachting van gacaca naar hun heuvel terug. Dit tot grote ontzetting van de overlevenden van de genocide. Daaruit blijkt wel dat met elke brug die Kagame naar een van de partijen slaat, hij water maakt aan een andere kant.

Als dergelijke barrières, voortkomend uit de `politiek van verzoening’, wegvielen, zou Rwanda dan zijn genezen van zijn talent voor massageweld? Volgens genocide-expert Ervin Staub kan dat alleen als ook de culturele en psychologische kenmerken verdwijnen die massaal geweld tegen een groep mogelijk maken.

In zijn boek The roots of Evil inventariseert de Amerikaanse hoogleraar psychologie de voor genocide noodzakelijke kenmerken. In het kort is zo’n cultuur te typeren als een cultuur die agressiviteit en wreedheid accepteert, die eenvormig in plaats van pluralistisch is, met een grote gevoeligheid voor autoriteit en hiërarchie, en met een sterke ideologie waarin voortdurend een bepaalde groep als minderwaardig wordt afgeschilderd.

,,Deze regering draagt een inclusieve ideologie uit. Dat is verschrikkelijk belangrijk”, wil Staub eerst gezegd hebben. ,,In de taal van de regering zijn alle Rwandezen gelijk.” Daar staat tegenover dat deze ideologie ,,op een dwingende manier wordt uitgedragen”. Voor een andere mening is geen ruimte. Dat komt, zegt Staub, omdat de Rwandese cultuur en de Rwandese politiek nooit pluralistisch zijn geweest. ,,Voor een gezonde samenleving is het belangrijk dat mensen met verschillen kunnen omgaan.” Het effect van Rwanda’s gebrek aan pluralisme wordt volgens de Amerikaan versterkt door het onverminderd grote respect voor autoriteit.

Toch is Ervin Staub optimistisch. Een cultuur verandert niet in een nacht, en wat in gacaca gebeurt, vindt Staub hoopgevend. ,,Niet de Hutu’s als groep worden verantwoordelijk gehouden voor de genocide. Nee, gacaca identificeert individuen. Op die manier wordt een einde gemaakt aan het idee van collectieve schuld, aan het devalueren van die bepaalde groep.”

Foto van kinderen

Het berouw liet een paar jaar op zich wachten – ze moest eerst trouwen en haar zoontje verliezen, maar toen Juliette Mudenge zich realiseerde dat ze Gode Kamanzi liet boeten voor andermans misdaden, had ze geen rust meer. Ze wilde naar de politie en haar valse beschuldiging aangeven. Maar in de gebedsgroepen die Juliette een paar keer per week bezoekt, zeiden de andere rescapées haar: ,,Ben je helemaal gek? Je zult de gevangenis in gaan. Jij gaat alles verliezen wat je hebt opgebouwd. Bovendien, is die man soms geen Hutu? Nou dan, hij is dus schuldig.”

De buren van vroeger waren intussen verhuisd, maar Juliette vond een van Kamanzi’s zonen terug. Zijn vader wilde haar onder geen beding zien, zei de zoon. Juliette toog desondanks naar de gevangenis. Ze ontmoette de oude buurman en vroeg hem om vergiffenis. Het openbaar ministerie was bereid de zaak Kamanzi voor de gewone rechtbank te brengen en Juliette gaf voor de rechter haar leugen toe. Kamanzi werd drie maanden later, in december 2000, vrijgelaten.

De dag na het proces schreef de oude man Juliette een brief. Ze haalt een kopie van de handgeschreven brief uit haar tasje. Het papier is helemaal beurs, zo vaak is het open- en weer dichtgevouwen. Juliette leest voor. Nog steeds is ze ontroerd door de woorden in zwierig Kinyarwanda. Gode Kamanzi is trots op haar. Hij bedankt haar voor haar moed en vraagt om een foto van Juliette en haar kinderen. Hij besluit zijn brief met de woorden: ,,Lieve Juliette, mag ik je voortaan beschouwen als mijn eigen dochter?”

Op hun verzoek zijn de namen van Juliette Mudenge en Modeste Ombiro gefingeerd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *