We moeten het wél ook over de missie hebben, zegt Frans Vandecandelaere. We struinen dan al uren over de 27 hectare van jongerencentrum Gatenga in Kigali, Rwanda, en spraken vooral over zijn ontwikkelingsproject. Hij liet de grote school voor beroepsonderwijs zien, met de muur die een beladen verleden verraadt – in 1994 zochten tweeënhalfduizend Tutsi’s hier tevergeefs bescherming. We lopen langs de slaapzaal van de leerlingen die ‘intern’ zijn. De stallen met zwart-witte Friese koeien, de keukenbranders op biogas, de sportvelden, de zaal vol bonkende hiphop en het nog braakliggend moerasland dat de directeur liefkozend zijn “natuurgebied” noemt.
Het bezoek moet er – op hakken of niet – door riet en dras om de vogels te zien broeden. Op weg naar zijn werkkamer staat Vandecandelaere nog even in de voetbalgoal en duikt naar een bal. De directeur van Gatenga moet rond de zestig zijn, hij is geen sportleraar en ook geen manager van beroep. Hij is een pater in Afrika, missionaris.
Dit is de missie begin eenentwintigste eeuw, het katholieke instituut dat in 1963 zijn hoogtepunt had en waarvan pensioengerechtigde paters nu de laatste der Mohikanen zijn. De vitaliteit van Gatenga is er niet minder om. Waar is het de Salésianen in Rwanda om te doen? Vandecandelaere: “Wij werken aan de integrale ontwikkeling van de mens.” Hij bedoelt: diens religieuze vorming? Vandecandelaere lacht. “Religie maakt niet zoveel uit. Hier komen moslims, protestanten, Jehova’s Getuigen. Iedereen is welkom, mits hij andere geloofsovertuigingen respecteert.” Waar het om gaat, is dat een jongere een beroep leert. En dat hij “in het leven zijn weg kan zoeken”.
Beide zijn voor de leerlingen op Gatenga niet vanzelfsprekend. Alle duizend zijn zogenaamd kansloze kinderen; ze maakten de basisschool niet af. Hun ouders kunnen of willen niet goed voor hen zorgen. Zo’n 110 zijn wees en wonen hier ook. Maar er zijn er veel meer, die op het terrein blijven hangen, hier “een beetje rond slapen” en mee eten. Binnen de poort is veiliger dan op straat.
Op Gatenga leren ze in twee jaar een beroep: lasser, metselaar, timmerman, kapper of coupeuse. De ‘professionele opleidingen’ tot elektricien of bouwvakker duren drie jaar. Nergens leert een Rwandees goedkoper een vak: voor 21 euro per trimester. De gemiddelde school kost het dubbele, voor een technische opleiding moet zo’n 180 euro per trimester worden betaald. Het is wat de Salésianen in 42 landen in Afrika doen: ze richten technische scholen op voor arme kinderen in volkswijken. Die moeten niet lang studeren. Die moeten zo snel mogelijk geld verdienen voor hun familie.
De congregatie van de Salésianen werd in de eerste helft van de 19e eeuw opgericht door een Italiaanse pater uit Turijn, Don Bosco. Nooit eerder had een geestelijke zich met straatkinderen beziggehouden, zegt de Belgische pater.

Don Bosco’s afbeelding prijkt waar de Salésianen werken. Metershoog en realistisch op de buitenmuur van de theaterzaal van Gatenga. Abstracter tegen de achterwand van de timmerwerkplaats in Butare, tweede stad van Rwanda. Steeds met diezelfde woorden: Prière, Joie, Travail, Amitié.
Gebed, plezier, werk en vriendschap, het lijkt of deze Belgische paters die opdracht belichamen. Leo Panhuysen van het jongerencentrum in Butare, Rwanda’s tweede stad, is een man van hetzelfde slag als Vandecandelaere: vrolijk, pragmatisch, handen uit de mouwen. En ook hij, 70 jaar, is opmerkelijk fit – eigenlijk het belangrijkste waar missionarissen in spé op werden geselecteerd, vertelt Panhuysen: gezond genoeg om diep in de brousse van Congo te werken. Voordat we in Butare het middagmaal gebruiken – gebonden soep, vlees met patatjes en cake na, wordt gebeden en een opgewekt “Halleluja” gezongen.
Plezier maken krijgt hier bijna net zo veel gewicht als werk. Elke dag wanneer de zon wat zakt, stromen de velden van Gatenga vol. Voor de school moet Vandecandelaere elk jaar honderden kinderen afwijzen. Op de speelvelden is iedereen welkom. Honderden straat- en buurtkinderen (in de vakantie tweeduizend komen naar het jongerencentrum in Kigali om te drummen, dansen, rennen, zingen, springen, voetbal of volleybal te spelen en karate te oefenen. Radslag flikflak overslag, de kleinste acrobaat is nog geen meter hoog. Rwandese drums duwen als syncopen tegen de bas van de hiphop verderop. En terwijl de horizon zwart wordt, doen drie kleintjes hun karateka na. Pater Frans doet graag mee. En om zes uur heeft hij moeite ze van het terrein af te krijgen. “Thuis is het minder prettig. Daar moeten ze zwoegen. Water halen en het huis kuisen.”

In 1975 kreeg de nu 84-jarige oprichter Jan Dingenen de 27 hectare moeras voor niks. Niemand die er iets mee kon of wilde. De Salésianen maakten het drasland droog; met drainage, een kanaal, drie vijvers waarin Tilapia groeit en, meanderend achter papyrus en riet, een gezellige sloot. Er is nog een hectare of wat te winnen, de rest is een toonbeeld van geslaagde ontwikkelingshulp.
En dat is Gatenga in meerdere opzichten. Allereerst omdat uit niets iets werd gemaakt dat blijft, ook al vertrekt zo meteen de witte man. Vervolgens is dit een deels duurzame, zelfvoorzienende gemeenschap. Er zijn velden met onder meer aardappelen, bonen, spinazie, sla en kool – geteeld volgens voorschriften van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties: vijftien kolen in torentjes van aarde. Zo geeft minder dan één vierkante meter grond de opbrengst van vijf. De voor afwatering noodzakelijke waterplassen werden bron van Kigali’s eerste en enige viscultuur. Vijftien koeien-op-stal voorzien de leerlingen van melk. Poep van mens en dier vloeit in een ondergrondse tank, waarna het gas naar de keuken gaat. Daar staan drie grote branders onder kookpotten als olievaten zo groot.
Overigens kan Vandecandelaere zijn leerlingen niet voeden met wat van het land komt. Lunch voor 1500 kinderen kost hem 16 duizend dollar per maand. Tot voor kort kreeg hij bijna de helft in sorghum, soya en bulgur van de hulporganisatie Catholic Relief Services (CRS). De rest betaalde Gatenga uit bijdragen van particulieren. Totdat de Rwandese regering CRS verbood nog langer voedselhulp te leveren. “Middageten voor 1500 werd onbetaalbaar. In plaats van les in de ochtend en middag, gaan de meeste leerlingen nu om kwart over een naar huis.”
De zwaarst wegende factor voor Gatenga’s succes is de integrale ontwikkeling van de mens. Alle leerlingen van Gatenga vinden werk. Belangrijker nog, doorgaans zijn werkgevers blij met de koks, timmerlui, loodgieters en naaisters van Gatenga, “omdat ze eerlijk en betrouwbaar blijken”. Dat is volgens Vandecandelaere de vrucht van “de christelijke houding” die de paters hun leerlingen proberen mee te geven. “De Tien Geboden zijn hier heel belangrijk.” Dat onderricht, die mentale vorming, zit ingebakken in al het onderwijs. Twee keer per dag spreekt een leraar de pupillen toe in het “morgenwoordje“, en Vandecandelaere zelf vaak in het “avondwoordje”.
Het liefst vertelt hij dan een verhaaltje. Zoals gisteravond, over Jantje die zijn moeder een factuur schrijft: water gehaald: 1000 Franc Rwandais (Frw). Boodschappen gedaan: 1500 Frw. Totaal: 3500 Frw. Dan schrijft moeder een briefje terug. Ter wereld gebracht: 0 Frw. Vijf dagen bij je gezeten toen je ziek was: 0 Frw.
Laatst kwam er een jongen bij père Frans. Waarom nou die Tien Geboden? Hoezo zou je niet mogen stelen? Die vraag is niet vreemd, zegt Vandecandelaere. Kinderen uit deze buurt stelen om te overleven. Dat kan dan toch geen zonde zijn? Toen deze leerling de uitleg niet begreep, probeerde Vandecandelaere het anders. In de nacht nam hij al zijn spullen weg. De volgende dag kwam een grijnzende puber zijn bezittingen terughalen.
Dat alles gebeurt op een manier die ontwikkelingseconoom William Easterly heeft beschreven als de uitgelezen methode voor hulp die werkt. Dicht op het probleem staan. De samenleving goed begrijpen –de Salésianen spreken Kinyarwanda, een taal die een ontwikkelingswerker tijdens zijn plaatsing van 2 of 4 jaar niet onder de knie krijgt. Volgens ga je iets uitproberen. Zien of het werkt. En als het faalt, wat anders bedenken. Al bijsturend en corrigerend daagt de weg naar een oplossing.
Zo heeft Gatenga Rwanda’s eerste uitzendbureau. Hotels en andere grote werkgevers met strenge eisen huren hier tijdelijk personeel. De jonge vaklui kunnen zich bewijzen. Ook nieuw is dat inwonende jongeren het laatste jaar op kamers gaan. “Anders hebben ze straks hun diploma, maar niks of niemand om naartoe te gaan. En wie op straat leeft, verliest zijn baan.” Gatenga huurt nu drie huizen die zijn ingericht voor 20 jongens.
Maar in het succes van Gatenga schuilt zijn grootste bedreiging. De Rwandese overheid zou de vakschool graag onder de paraplu van de staat brengen. Nu is Rwanda serieus over onderwijs en het land is weinig corrupt, maar de school zou onherroepelijk veranderen. Zo probeert de overheid ook nu al Gatenga te verplichten om alleen nog officieel gediplomeerde docenten aan te stellen.
Vandecandelaere heeft zich tot nu toe met succes verzet. Bijna alle leraren zijn eigen kweek. “Onze docenten zaten zelf op Gatenga. Ze zijn hier gevormd. Ze snappen wat ze deze jongeren moeten leren. Een leraar met een diploma van de staat niet. Die weet niet wat armoede is.”
**
Verschenen in Internationale Samenwerking oktober 2009