Hoe dichter bij de olie hoe minder die van zich doet spreken. Natuurlijk, de 50 meter hoge boortoren is van kilometers afstand te zien, hoog boven de lage struiken van de savanne. Maar veel tumult geeft-ie hier niet. Zelfs het boren gaat zonder veel geluid.
Theresa voert ons over het terrein waar ze in drie hutten woont met haar man, schoonmoeder en vijf kinderen, of nee: zes. Schoonmama wijst naar Theresa’s buik en schatert, trots: “Mijn zoon kan goed spitten.” De familie leeft van de cassaveplanten die in duizenden achter hun hutten staan. Om de boortoren van Tullow Oil de hectare ruimte te geven die hij nodig heeft – hij komt met wooncontainers voor de Polen die de rig bedienen, cementmachines, waterbassins, graafmachines en mega accu’s en compressors – stond Theresa’s familie een deel van haar land af. Tullow Oil, de Britse oliemaatschappij die de in 2006 gevonden olievoorraad in Oeganda exploiteert, heeft voor elke plant 3 dubbeltjes betaald. Over tien dagen is het proefboren gedaan. Dan staat in het midden van het veld, achter een hoog hek, alleen nog een olieput, een stalen kraan met een blauwe hoed. Theresa zal dan nieuwe cassave planten.
Iets verderop in het district Buliisa bij olieput Kigogole 1 lopen de gemoederen ook niet op. Papa Mageya moppert wel wat. Hij ligt onder zijn mangoboom op een mat van papyrus. Eenden waggelen rond zijn voeten, een geit roept naar de zon. De vader van 20 kinderen: “Ze vertellen ons niet de hele waarheid.” Neem nou die keer dat Tullow Oil hier ging proefboren. Er zou olie worden afgefakkeld – iets wat zelden gebeurt, maar Tullow Oil wilde meer weten over de eigenschappen van deze dikke olie. Omwonenden gingen een paar dagen hun huis uit. Als vergoeding kregen Mageya en zijn buren 30 duizend Shilling (12 euro) per dag. Ze zouden 10 dagen boren. Mageya: “Na 8 waren ze klaar. Kregen wij twee dagen minder betaald.”
Steven, een metselaar, zag een graafmachine de botten van zijn voorvaderen omwoelen. Zijn land was waar nu de oliekraan staat. Voor de begraafplaats, zijn hutten en zijn akker is hij met 11 miljoen Shilling (3850 euro) gecompenseerd.
Drie uur rijden zuidelijker, dwars door wildpark Murchison Falls aan de oevers van Lake Albert, is Tullow Oil populair. Het Brits bedrijf legde honderden kilometers wegen aan. Handelslui, brommertaxi’s, vissers en hoeren stroomden naar de dunbevolkte oevers van het meer voor de werkgelegenheid die met de olie komt. Vroeger kregen vissers hun vangst niet vervoerd. Nu ligt Tilapia uit Hoima dezelfde namiddag op de verafgelegen markt van Bundibugyo.
De oliemaatschappij wint de harten van omwonenden. Bij het meer bouwde ze een klein gezondheidscentrum en verderop een HIV-kliniek. Zwangere vrouwen krijgen een muskietennet. Tullow sloeg 9 waterputten, bouwde een school en bracht 39 andere scholen lesboeken. Ze kocht een reddingsboot om omgeslagen vissers te redden. Ze leert mensen honing maken en bouwt een kliniek compleet met operatiekamer.
Voor reuring over olie moet je naar hoofdstad Kampala. Want het is niet het boren dat de gemoederen verhit, dat doet de politiek van olie. Zo liet de Oegandese minister van Energie laatst nog eens zien hoe hij met internationale oliebedrijven omgaat. Hillary Onek trok een van de licenties van Tullow Oil in, toen dat te laat zijn mandaat voor een olieveld verlengde. Eerder lag alles maanden stil omdat de regering 400 miljoen dollar winstbelasting eiste toen het Canadese Heritage Oil zijn concessie verkocht aan Tullow. De vaten die in 2010 uit de grond hadden moeten komen, laten op zich wachten.
De toekomst brengt meer twist. Zo zegt Hans Meijers, topman van Tullow Oil Uganda, dat een deel van de olie hier zal worden verwerkt. Een ander deel gaat in een pijpleiding via de Keniaanse haven de markt op. De minister veegt die pijplijn van tafel. Hij bast: “Al onze olie wordt in onze eigen raffinaderij verwerkt! Wij willen de winst van toegevoegde waarde. Er gaat geen ruwe olie naar Mombassa.”
De minister weet dat hij sterk staat. Hillary Onek: “Oliebedrijven hebben haast met de winning, wij niet. Die olie zit er al eeuwen. De winning gaat op onze voorwaarden. En anders moeten ze maar wachten.”
De boomlange Onek zit in zijn werkkamer in Kampala. Met frisse tegenzin praat hij over de schat in de grond, een olievoorraad van mogelijk 2 miljard vaten. Een deel zit onder land – daar is het boren nu in de testfase, en ander deel zit onder Lake Albert. Dat meer ligt voor het grootste deel op Oegandees grondgebied, voor een kleiner deel in Congo.
“Grote bedrijven denken dat ze overal mee wegkomen. Maar wij hebben regels. Daar moeten ze gewoon aan voldoen. Mijn regering is transparant over de olie. Wij leggen alle kaarten op tafel. Daarin zijn wij anders dan andere regeringen.”
Laat dat nou het grootste bezwaar zijn van alle waakhonden: transparantie over olie, en dan het gebrek daaraan. Nationale en internationale ngo’s manen de Oegandese regering openheid te verschaffen. Ontwikkelingseconoom Paul Collier kwam speciaal naar Kampala om te waarschuwen voor stiekem gedoe bij de onderhandelingen. Hij pleitte voor openbare veiling van de concessies. Maar de contracten met oliemaatschappijen zijn en blijven geheim.
Transparantie dus. “Dan wil de minister ook wel zeggen waar iedereen naar loopt te gissen: welk percentage van de oliewinst voor de regering is?”
Onek moet nu ook lachen. “Allright. Tussen de 68 en 75% – en dat is niet slecht!”
Dat is inderdaad niet te min. Ook Hans Meijers, topman bij Tullow Oil Uganda, zegt dat de Oegandese regering “een hele gunstige deal” heeft weten te sluiten. (Al wil hij niet zeggen welk percentage president Museveni heeft bedongen: “De regering vraagt geheimhouding.”)
Als het om geld gaat, heeft president Yoweri Museveni het dus goed geregeld – want het is de grote man zelf die inzake olie alle beslissingen neemt. Het is zeer de vraag of de olieopbrengsten ook ten goede zullen komen aan de gewone Oegandezen, merendeel autarkische boertjes op het platteland.
Zo laat Paul Collier in verschillende boeken zien hoe dingen die in rijke landen leiden tot welvaart en geluk, arme landen in een spiraal van geweld en armoede storten.* Dat geldt voor democratie en dat geldt voor grondstoffen. Die laatste verergeren de rot in het politieke systeem.
Dat er zoiets als een oil curse bestaat, is ook de Oegandese regering niet ontgaan. Vanaf het prille begin is de boodschap geweest: “Onze olie moet ontwikkeling brengen. Wij willen geen Nigeria, Gabon of Soedan worden. Ons voorbeeld is Noorwegen.”
Op de Noorse ambassade laat diplomaat Per Johansen zien waar dat compliment toe leidde. Hij overhandigt een document: het “Oil for Development”-programma van de Noorse ambassade. De Noren helpen Oeganda bij het trainen van juristen, ambtenaren, milieu-inspecteurs; ze helpen ‘met het opbouwen van de capaciteit’ die nodig is om van de olie een aanwinst en geen aanfluiting te maken.
De Oegandese regering spreekt dus de taal van de Noren. De uitvoering is een ander verhaal. Godber Tumushabe, directeur van ACODE, een gezaghebbende waakhond van de overheid: “Oeganda’s bestuur is zo vormgegeven dat de vloek van olie onontkoombaar is.” Als belangrijkste reden noemt hij een president die al 24 jaar aan de macht is. Alle macht is bij hem geconcentreerd. “We kunnen wel allerlei instituties oprichten, uiteindelijk is het Museveni die beslist.” Volgens Tumushabe is iedereen die in Afrika langer dan 10 jaar regeert, alleen bezig met regime survival. Niet met ontwikkeling. Ten tweede: de kleine kliek die politiek en economie controleert, zal de olie-bonanza in eigen kring verdelen. Derde probleem: het is de regering en geen staatsbedrijf die zaken doet met de oliemaatschappijen. Dat betekent dat wanneer er iets mis gaat, de regering hoofdverantwoordelijk is.
En hoe dingen mis kunnen gaan, laat de Golf van Mexico zien. Daar vond onder toezicht van de regering van de Verenigde Staten de grootste olieramp ooit plaats. Godber Tumushabe: “Onze regering heeft de capaciteit niet om de naleving van regels af te dwingen. Mijn vrees is een grote ramp in de bronnen van de Nijl. Dan drijft de olie tot in Cairo. We zullen hier onze eigen dode zee krijgen.”
Waar het gaat om politiek, gaan alle alarmlichten inzake olie op rood. Aan de andere kant, die van de technologie, lijkt er nog geen vuiltje aan de lucht.
Onder tentdoek zit Tullows milieuman Roger Charles te wachten op de Chessna die zo meteen in rood stof landt om hem naar Kampala te vliegen. Morgenvroeg gaat hij door naar Londen, na zeven weken kampement. Charles: “We weten donders goed dat we werken in uiterst kwetsbaar gebied.” Op hoog tempo dreunt Charles voorzorgsmaatregelen en protocollen op. Tegelijkertijd is volgens hem het risico van een olieramp niet groot. “Deze olie is de droom van elke environmentalist: dik en plakkerig. Als iemand een olietank of -pijp saboteert, komt het er als dikke ketchup uit.” Een blowout als in de Golf van Mexico kan ook niet. “We moeten de olie straks omhoog zuigen.” Bovendien wordt er de eerste jaren alleen op land en niet in het meer geboord. En er wordt hier niks gedaan zonder dat de environmentalist toestemming geeft. Charles: “Ik werk juist bij Tullow Oil omdat hun ethiek deugt.”
Roger Charles mag dan jong, gedreven en loyaal zijn, het beeld dat hij schetst van zijn wekgever wordt in de hoofdstad herkend. Mensen die in de olie een jobstijding zien, zijn niet bang dat dit Britse bedrijf er een bende van maakt. Tullow koestert zijn reputatie van zorgvuldigheid. Zorg is er over een zeker punt in de toekomst waar technologie en slecht bestuur elkaar treffen, het moment dat Tullow Oil zijn concessies verkoopt aan de hoogste bieder. Roger Charles zwiept een zware weekendtas over zijn schouder, steekt zijn arm op en loopt de zon in: “Als wij die olie niet uit de grond halen, doen de Chinezen het.”