Lezing in Nationaal Monument Kamp Amersfoort, 12 oktober 2009
Dit is een bijzondere plaats voor een verhaal over respect. Een verhaal over een bepaald soort uitwisseling. Een die in alle culturen belangrijk is, en die tegelijkertijd overal een verschillende lading en betekenis heeft. Respect voor het één kan ook respect voor het ander belemmeren. Bovendien is respect niet op voorhand iets moois of niet goed. En daar is deze plek het bewijs van. Respect voor autoriteit kan ertoe leiden dat de mensenrechten keihard worden geschonden.
Ik kom voor dit verhaal uit Kampala, Uganda. Daar woon ik, en daar werk ik, nu alweer drie jaar. Ik werd gevraagd om te komen praten over Afrika, met de woorden: “We willen je graag uitnodigen voor een voordracht over respect, omdat je met zoveel respect over Afrika schrijft.”
Dat was een compliment, natuurlijk. En ik vind het altijd interessant om te vertellen over dat prachtge continent waar ik woon. Dus ik zei ja.
Maar toen kwam het:
Afrika behandelen met respect? Wat betekent dat eigenlijk?!
Misschien dat ik alleen maar aardige dingen over Afrika zeg? Dat kan het niet zijn. Ik ben geen sorry-heart, iemand die milder oordeelt als het om zielige mensen gaat.
Betekent het dan dat ik Afrikaanse tradities en gebruiken niet veroordeel? Nee. Ook dat doe ik wel eens.
Wat betekent het dan? Dat ik Afrika niet als zielig afschilder, als zwakbegaafd en zwak ontwikkeld? Dat zou kunnen. Misschien nog sterker: dat ik Afrika beschouw als gelijkwaardig aan Europa, de Verenigde Staten of welke plek op deze wereld dan ook. Dat ik Afrikanen voor vol aanzie?
Ik wist het niet meteen. En dat maakte de vraag interessant. De moeite waard om weer eens preciezer naar dat begrip gaan kijken.
Dat deed ik eerder al, vier jaar terug. Toen ik voor NRC Handelsblad een stuk schreef over respect. Daardoor moet u hebben gedacht dat ik veel weet van de cultuur van eerbied tonen. Toen leefde ik in Amsterdam, en ik zag met verbazing hoe het woord ‘Respect’ een nieuwe betekenis aan het krijgen was. Nieuw, voor mij, als witte Nederlander dan.
Want de nieuwe lading werd geïntroduceerd door Nederlandse jongens van wie de vader meestal in de Marokkaanse Rif was opgegroeid. Hun onzekerheid vertaalde zich naar een gebiedende wijs: ik eis respect.
Tot dan toe was respect voor mij iets wat je vanzelfsprekend betuigde aan ouderen. Voor iedereen zonder grijze haren was respect toch iets wat je moest verdienen. Je moest iets moeilijks kunnen, iets moeilijks hebben gedaan. Of je moest iets bijzonders zijn. Respect krijg je als je uitzonderlijk moedig was – in een oorlog, of in een andere situatie waarin wegkijken of wegrennen gemakkelijker was geweest.
Wijsheid, dat gaf ook recht op respect. Als iemand veel had gelezen, veel wist, of als iemand anderszins wijs was – een wereldreiziger, een zenboeddhist of een priester. Of je was bijzonder zonder dat je daar veel aan kan doen. Zoals prins Willem Alexander.
In de tijd dat mijn ouders opgroeiden was dat nog weer anders. Toen werden eerbied en respect ook voorgeschreven door gezagsverhoudingen. Er was respect voor vaders, priesters en dominees, voor burgemeesters en ministers. Maar na de informalisering en individualisering die in de jaren zestig doorzetten, werd respect meer en meer een functie van prestatie.
In elk geval geldt dat respect zoals ik dat kende, aan iemand werd verleend.
Begin deze eeuw was daar iets geks mee aan de hand. Op straat liepen jongens van soms nog geen 15 en die EISTEN respect.
Daarin zat om te beginnen al een tegenstrijdigheid. Het gedrag waarmee je respect eist, kan tot van alles leiden, maar niet tot respect.
Het ging ook om een heel andere vorm van respect, natuurlijk, en dat leidde tot een hoop verwarring. Een jongen die op straat werd aangekeken, gewoon, zoals de ene blik de andere kan kruisen, zo’n jongen kon dat interpreteren als een gebrek aan respect. Soms probeerde hij het af te dwingen door te dreigen met geweld. Terwijl dat helemaal geen respect maar angst oproept.
Respect werd verward met ontzag. Eigenlijk niet anders dan bij de beroemde berggorilla’s op de grens van Oeganda, Congo en Rwanda. Als je die bezoekt, dan vertelt de gids je van tevoren dat je de Zilverrug nooit mag aankijken. Gebeurt dat per ongeluk toch, dan komt hij op je afremmen terwijl hij op zijn borst roffelt. Dat is behoorlijk eng. Ik heb eens iemand 3 meter door de lucht zien vliegen, alleen omdat de mannetjes gorilla een zetje gaf. Daarna kijk je alleen nog maar naar het gras.
Ik ben nu al drie jaar weg uit Amsterdam, en ik weet niet zeker of deze verwarring nog zo opspeelt, maar volgens mij zijn we alweer meer aan elkaar gewend geraakt, die nieuwe Nederlanders en de oude.
Respect in Afrika dan.
Als ik één gemene deler zou moeten geven voor alle culturen ter wereld, dan is het dat ouderen respect genieten. Al is dat in de cultus van de jeugd zoals wij die nu kennen misschien voor het eerst onder druk komen te staan.
Een Afrikaan verwelkomt zijn eerste grijze haren; ze brengen hem respect. Wij verven ze omdat we er voor geen geld oud willen uitzien. Wij spuiten liever botox in onze groeven.
Dat verschil merk ik goed met mijn Oegandese vriend Andrew Mwenda. Hij is de hoofdredacteur van een opinieweekblad en een gezaghebbend politiek commentator. Ik zag hem onlangs een paar keer omdat ik voor een VPRO-programma opnames van hem maakte. Hij is een jaar jonger dan ik, nog ongetrouwd, heeft een beeldschone vriendin maar geen kinderen, en hij praat de hele tijd over zichzelf als ’this old man’.
Ik merkte dat ik er op den duur een beetje geïrriteerd door raakte, door die pose. Andrew hou daar nou es mee op, zei ik, je bent je babyvet nog maar net kwijt!
Andrew keek me onbegrijpend aan.
Maar zelfs al is Andrew net zo veel in Europa en Amerika als in Kampala, zelfs al is hij te gast als spreker bij elk congres dat iets met Afrika wil, hij is ontegenzeggelijk Afrikaans. Hij verheugt zich op het respect en de eerbied die hem ten deel vallen zodra hij wat ouder wordt.
Net als de jochies in Amsterdam eigenlijk. Alleen gebruikt hij een wat andere strategie.
Respect weegt zwaar in Afrika, zoveel is zeker.
En ik? Toon ik respect?
Als je je er geen rekenschap van geeft dat respect voor de gemiddelde Afrikaan erg belangrijk is, dan toon je al snel te weinig respect. Maar dat dreigt een beetje een droste-effect te worden. Terwijl het heel simpel is. Ik ben gewend aan leven in een Amsterdams tempo, met een vrij hoog trillingsgetal. Ik heb altijd een hoop werk, altijd ook een man en 3 kinderen, dan wil ik vrienden zien, debatten volgen, kranten lezen en liefst nog een mooi boek schrijven ook. Met dat op mijn radar heb ik voor een Afrikaanse begroeting niet altijd tijd die dat vraagt.
Het is een mooi ritueel. De handen vast:
Gaat het? Het gaat goed. Hoe was de nacht? De nacht was goed? Hoe is de dag? De dag is goed. Hoe was de reis? De reis was goed. Je ziet er goed uit. Jij ziet er ook goed uit.
Ook al is de reden voor het bezoek een onaangename, bijvoorbeeld dat iemand ernstig ziek is, eerst wordt de relatie bevestigd.
In haast ontloop ik dat wel eens. Bij het passeren van een bekende roep ik in het voorbijgaan, nog voordat er een woord is gewisseld: “Fine. Thank You!”
Dat heb ik afgekeken van snelle jonge Oegandezen.
Maar laten we wat preciezer kijken naar respect voor Afrika. Gaat het dan om respect voor mensen? voor individuen? Of gaat het om respect voor traditie en gewoonten? Of zijn die twee niet te scheiden?
Een Afrikaan is ingebed in traditie, ook als hij een iPhone heeft, ook als hij Twittert, dus dat onderscheid tussen individu en traditie heeft weinig betekenis.
Volgens mij zit de echt moeilijke vraag dan ook heel ergens anders.
Als we willen weten of we respect hebben voor Afrika, en als we willen weten wat dat dan precies betekent, dan moeten we onderzoeken door welke lens we naar Afrika kijken.
Met welk perspectief kijken we naar De Ander, zoals de Poolse reisschrijver Ryszard Kapuscinski dat zo mooi omschreef. Het is de titel van zijn laatste bundel, uitgegeven vlak nadat hij twee jaar geleden stierf. Wie verhalen zoekt waarin de ziel van Afrika wordt onderzocht, die raad ik aan Kapuscinski te lezen. In zijn verhalen toont Kapuscinski zich een ontwapenende, empathische verslaggever met een groot antropologisch talent.
Hij kijkt zonder te oordelen.
Hij begrijpt zonder te vergoelijken.
Hij is belezen, maar nooit belerend.
Hij is open van geest en weet toch precies wat hij te weten wil komen.
In mijn werk in Afrika zit Kapuscinski vaak in mijn achterhoofd. Hij is mijn gids voor hoe je je door Afrika beweegt. Respectvol, en tegelijkertijd scherpzinnig. En het is veelzeggend hoe bewust hij zich was van het belang van de ontmoeting. (p. 97)
Kapuscinski is een mooi zijspoor. En we kwamen daarop omdat ik vroeg: Hoe kijken we naar De Ander.
Wanneer we willen weten of we respect hebben voor Afrika, en wat dat betekent, dan moeten we ons bewust zijn van het vizier waardoor we Afrika zien. Ik wil u Afrika laten zien door twee lenzen. Wat dan respectvol is, en aan welke lens u de voorkeur geeft, daarover kunnen we het daarna nog uitgebreid hebben.
Lens nummer I.
Je kijkt naar Afrika en je ziet: Afrika.
Afrika is zo ontzettend zichzelf.
Het gaat zijn eigen weg. Afrika heeft zijn eigen logica. Zijn eigen geschiedenis. En zijn eigen omgang met de macht.
Een beetje geschiedenis: Sinds de eerste witte zijn voet op Oegandese bodem zette, midden 19e eeuw, is hij bezig geweest Afrika te laten worden als Europa. In Oeganda ontdekte John Hanning Speke in 1857 het Victoriameer en daarmee de lang gezochte bron van de Nijl. Daarna ging het snel. Eerst kwamen de protestantse zendelingen, meteen daarachter aan de Katholieke missionarissen en Oegandezen moesten gaan geloven in onze God.
In 1890 stapten er Britse militairen rond die de traditionele koninkrijken inlijfden bij wat het Gemenebest aan het worden was. Toen moesten al die verschillende stammen worden bestuurd als een Europese staat. Er kwamen spoorwegen en auto’s. Er kwamen geweren en radio’s. Een eeuw later hielden de meeste Afrikaanse landen verkiezingen.
Op papier heten ze een democratie.
In werkelijkheid zijn de meeste Afrikaanse landen weinig democratisch.
De staat is geen echte staat. Hij bestaat wel op de kaart. En hij bestaat als bestuurlijke entiteit. Maar hij is kunstmatig. Hij is niet het resultaat van een proces van staatsvorming, zoals staten in Europa zijn ontstaan.
De meeste Afrikaanse staten zijn in Berlijn gecreëerd, in 1884. Met een pennenstreek aan een tekentafel. Europa en Amerika verdeelden toen Afrika in wat de scramble for Africa is gaan heten.
In Europa ging dat heel anders. Staten ontstonden door de strijd die feodale heren voerden om land, om toegang tot de zee en andere strategische middelen. Zo ontstonden door de eeuwen heen een soort van natuurlijke eenheden. Over die geschiedenis van staatsvorming wordt ook gezegd:
States Make War
And War Makes States
Staten voeren oorlog en oorlog vormt staten.
Het resultaat van het Europese proces van staatsvorming, is een land waarvan de leden zich onderdanen voelen van een geheel. Dat hoeft niet etnisch homogeen zijn – al maakt dat staatsvorming altijd gemakkelijker.
Het resultaat van die ‘natuurlijke’ ontstaansgeschiedenis, is ook dat de bestuurders legitimiteit bezitten. Dat hun gezag wordt geaccepteerd. Alleen dan kan een staat stabiel en effectief zijn.
In Afrika vallen staat en natie zelden samen. Doorgaans is de staat een vergaarbak van volken en koninkrijken die weinig met elkaar hebben.
Geen wonder dat deze staten niet effectief zijn.
Democratisch zijn ze ook niet. Dat komt, doordat het spel om de macht op een hele andere manier wordt gespeeld. Wij westerlingen kunnen wel een decor oprichten dat wij zelf kennen van thuis, met een gekozen president, een parlement en verkiezingen. Maar macht wordt verhandeld op z’n Afrikaans gespeeld. Volgens de wetten van het patronagesysteem.
De macht en de poet worden verdeeld tussen grote mannen die hun achterban moeten bedienen.
Maar omdat wij zo’n fraaie façade hebben opgericht, zien we niet goed meer hoe in Afrika de macht wordt verhandeld volgens Afrikaanse wetten.
We kunnen met veel geld en moeite wel Afrika’s hardware veranderen, maar niet Afrika’s software.
Afrika heeft een sterk karakter.
Kijk door die eerste lens.
Als je respect hebt voor Afrika dan zie je hoe Afrika zijn eigen weg zoekt.
Dan stoppen we met onze rasters en onze sjablonen over Afrika te leggen.
Respect is dan op zo’n manier naar kijken, dat je blik vrij is van dwingende westerse kaders. Je kijkt zonder te oordelen.
Neem je Afrika voortdurend de maat naar westerse maatstaven, dan is Afrika permanent in crisis. Dan is Afrika het continent van ach en wee.
Je meet het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking. Dat groeit nauwelijks.
Je telt het aantal mensen dat praktisch analfabeet is. Dat is in sommige landen hoger dan je had verwacht na de invoering van gratis onderwijs.
Je houdt bij hoeveel vrouwen sterven in het kraambed, hoeveel kinderen voor hun eerste verjaardag. Dat is schrikken
Afrika afmeten aan westerse standaarden, dát maakt van Afrika een mislukking.
Maar reis vervolgens door landen met erbarmelijke statistieken. Je staat versteld van de kracht en de levenslust. Van de dynamiek en het eigentijdse.
Respect voor Afrika, volgens de eerste lens is dat je niet je westerse verwachtingen over het goede leven op Afrika projecteert. Wie Afrika wil helpen, doet dat met een open vizier: die onderzoekt wat Afrikanen zelf zouden willen. Ik gok dat de kans klein is dat ze dan zeggen: democratie.
Je probeert goed te observeren, zonder meteen te oordelen. Dat is wat Ryszard Kapuscinski zo goed kon. En dan zie je een continent dat volop in beweging is. Het is verschrikkelijk divers. Er gebeurt van alles. Natuurlijk is dat chaotisch, maar zo gaat ontwikkeling. Ontwikkeling is geen steriele operatie. Het is een ingewikkeld en rommelig proces en lang niet altijd schoon.
Deze lens maakt het hebben van respect eigenlijk niet zo moeilijk.
Maar dit perspectief heeft dus ook zijn ongemakkelijke kanten.
Als we ervan overtuigd zijn dat het in het belang van Afrika is dat het zijn eigen weg zoekt, dan betekent dat ook dat Afrika recht heeft op zijn eigen lijden – zoals ook de feodale tijd in Europa voor veel mensen onaangenaam was.
Afrika is Afrika. Dat betekent ook:
– Armen die ongelijk zijn aan rijken.
– Vrouwen die niet gelijk zijn aan mannen.
– Puissant rijken die het niet kan schelen dat verderop kinderen doodgaan van de honger.
– Mannen die met instemming van de wet hun vrouwen verkrachten, omdat zij hem haar lichaam niet mag weigeren. Ook al hebben die mannen minnaressen en houden ze niet van condooms. Veel van hen weigeren een hiv-test. Wel zijn het de vrouwen die het meeste werk verzetten. Mannen maken zich minder graag moe.
Afrika is Afrika.
Dat betekent dat kinderen ritueel worden geofferd. Child Sacrifice neemt in Oeganda al jaren toe. Volgens schattingen gaat het om tussen de 50 en 300 kinderen per jaar. Die worden ontvoerd, soms ook door hun vader verkocht of geofferd. Ze worden naar een witch doctor gebracht.
Die snijdt verschillende lichaamsdelen af, bij jongens de genitaliën, en uiteindelijk worden deze kinderen onthoofd.
Er wordt veel geld betaald voor kinderhoofdjes. Door rijke Oegandezen.
Die geloven dat als je een kinderhoofd inmetselt bij de fundamenten van het gebouw, het nooit kan instorten. Ouders vinden de kinderen niet meer terug. Soms krijgen ze de resten van een lichaam terug in een zak, verminkt en verkoold.
Persoonlijk vind ik het moeilijk om het offeren van kinderen niet te veroordelen.
Daar staat hij klaar, de tweede lens om naar Afrika te kijken.
Deze lens is die van de universele ethiek.
Kijk er doorheen, en ineens zien we iets heel anders.
Onze blik wordt gekleurd door de universele principes van gelijkheid.
Deze principes zijn voor ons Europeanen ook nog redelijk jong. Het algemeen stemrecht voor mannen werd in Nederland in 1917 ingevoerd. Vrouwen kregen pas in 1919 algemeen kiesrecht.
De universele verklaring van de rechten van de Mens is 60 jaar jong. Maar nu we ons de bijbehorende ethiek hebben eigen gemaakt, doen we alsof het nooit anders is geweest.
Alsof het ook niet anders kan of mag.
Adam Smith was de eerste die van de arme een waardig beeld schetste. Hij deed dat in The Wealth of Nations, in 1776, en daarna in zijn Theory of the Moral Sentiments. We denken doorgaans aan Adam Smith als de grondlegger van het vrije marktdenken, maar daarmee doen we hem onrecht. Eigenlijk was Smith een moraalfilosoof. De vrije markt kon volgens Smith alleen functioneren bij de gratie van een sterk moreel bewustzijn. Twintig jaar later kwam Emmanuel Kant, die rond1800 de gelijkwaardigheid van alle menselijke wezens benadrukte.
En die manier van kijken is nog steeds met zijn opmars bezig.
Ik las net een rapport van de Verenigde Naties, waarin werd onderzocht waarom het aantal gewapende conflicten op de wereld zo sterk is afgenomen. Ze geven daar drie redenen voor.
1. De eerste is dat er meer liberale democratieën zijn, en die voeren minder oorlog.
2. De tweede verklaring voor het afnemen van gewapende conflicten zit in realpolitieke redenen: bij een oorlog is vaak niet zo veel te winnen.
3. De derde reden, en die geven ze het meeste gewicht, is dat de gevoeligheid voor geweld toeneemt. De belangrijkste reden voor het afnemen van gewapende conflicten, was een groei van moreel besef, een universele moraliteit waarin geweld wordt afgekeurd.
Dát is trouwens wat wij doorgaans beschaving noemen. De barbarij is gewelddadig. Daarin is vechten lekker en doden strekt tot eer. Inderdaad, goed kunnen vechten dwingt respect af. Het aantal gewapende conflicten daalt omdat die vorm van beschaving oprukt.
Waaraan lazen ze in het VN-rapport over gewapende conflicten nou die moraliteit af?
– afkeer van oorlog neemt toe
– de doodstraf wordt vaker afgeschaft
– minder slavernij
– minder lynchpartijen – dus eigenrichting
– minder heksenverbrandingen
In de middeleeuwen was doden ook in Nederland niet zo heel erg.
Bij de Karimojong in Noord-Oeganda, waar ik onlangs was, ook niet. Sterker nog, het is daar goed voor je aanzien als je iemand hebt omgelegd. Dan kerft een krijger een streep in zijn bovenarm, als de strepen op de insignes van een soldaat. In heel Oeganda komen lynchpartijen voor. Wanneer dieven worden gepakt en ze vallen in handen van een boze meute, dan worden ze ter plekke afgemaakt.
Rijkere Oegandezen behandelen hun personeel niet altijd even goed.
Onze Oegandese vriendin Gloria zei dat heel mooi, toen ze laatst bij ons kwam eten. Haar man en zij komen allebei uit een goede Oegandese familie. Allebei studeerden economie. Toen ik ging koken, zei ze: “oja, natuurlijk, jouw kok is al naar huis. Ze lachte en zei: jullie bederven ons personeel. Als ze eenmaal voor witten hebben gewerkt, kunnen ze niet meer voor ons werken. Wij beschouwen zoiets toch als een baan voor 24 uur.”
Per dag dan. Niet per week.
Ik heb haar toen niet gezegd dat wij daar in Europa een woord voor hebben.
Kijk door deze tweede lens, en Afrika wordt misschien minder mooi.
De gevoeligheid voor geweld is vaak niet zo groot.
Mensen behandelen hun personeel als slaaf.
Mannen besmetten hun echtgenotes met aids.
Dat een deel van de eigen bevolking verkommert, kan veel rijken niks schelen.
Dan ben ik terug bij het begin
Hoe ziet mijn respect voor Afrika er dan uit?
Ik wil Afrika tegemoet treden op voet van gelijkwaardigheid. Dat is een ding dat zeker is.
Dat houdt in dat ze verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van de keuzes die ze maken – ook als die voortkomen uit een heel ander waardestelsel. Tegelijkertijd hebben ze recht op hun eigen toekomst. En het kan best zijn dat die toekomst niet meteen beweegt in de richting van waarden als de fundamentele gelijkheid van ieder mens.
Betekent ‘respect voor Afrika’ dan dat ik moet concluderen dat Afrika moreel minder ontwikkeld is?? Dat lijkt te wringen met de opmerking dat ik ‘met veel respect’ schrijf over Afrika.
Dames en heren, het is hoogst verwarrend, een voordracht over respect.
Ik speel de bal daarom terug. Welke lens gebruikt u?
**